Jacques Ellul over geweld en geloof (3/3): de strijd van het geloof

Lees hier deel 1 en deel 2 van dit drieluik

Volgens Ellul moet een christen dus allereerst realistisch zijn over geweld. Voor de mens is geweld de natuurlijke weg en geweld is een soort noodzakelijkheid voor overheden en voor onderdanen, voor rijk en arm. En als dit aanstoot geeft dan maakt men de fout door te denken dat wat natuurlijk is ook goed is en dat wat noodzakelijk is ook rechtvaardig is. De christen leeft niet vanuit wat natuurlijk is of wat noodzakelijk is, maar vanuit de vrijheid die God geeft.

Beeld: De Droominee

Die vrijheid is gegeven in en door Jezus Christus, waarbij zelfs de dood geen noodzakelijkheid meer is. Vanuit die vrijheid is de christen geroepen om in de samenleving te midden van de mensen alles te verbrijzelen wat noodlottig of noodzakelijk is. Daar kan hij geen geweld voor gebruiken, omdat geweld behoort tot die orde van de noodzakelijkheid.

In het verdere denken van Ellul speelt die vrijheid een grote rol. Een christen leeft vanuit de hoop op een andere, betere, wereld. Het koninkrijk van God is niet iets wat wij zelf stichten, het komt van de andere kant naar ons toe. De christen staat in deze wereld, terwijl hij tegelijk een vreemdeling in de wereld is. Dat bepaald het handelen en dus ook de omgang met geweld. Vanuit die vrijheid kan de christen op zijn eigen plaats andere keuzes maken. Die keuzes getuigen van de persoonlijke vrijheid en het vreemdelingschap van de christen en dat is niet aan een ander op te leggen.

Een christen moet daarom accepteren en toestaan dat niet-christenen en overheden geweld gebruiken. Zij leven immers in deze wereld van de noodzakelijkheid. Om te overleven in deze wereld is een overheid of een individu soms gedwongen om zichzelf te verdedigen of te bevrijden.

Hiermee kan Ellul juist ook begrip opbrengen voor mensen die in bepaalde situaties geweld gebruiken: ‘Sprekend als een christen zeg ik dat ik geweld nooit goed, terecht en rechtvaardig kan nomen. Het gebruik ervan kan ik wel toestaan wanneer (1) een man wanhopig is en geen andere uitweg ziet, of (2) een hypocriete rechtvaardige en vredige situatie ontmaskert moet worden voor wat het echt is om er een einde te maken. Dan nog is dat geweld iets van de ‘orde van de noodzakelijkheid’ en in tegenspraak met het christelijke leven waarvan vrijheid de wortel is.’ (133)

Welke houding moet de christen dan aannemen tegenover dit geweld dat hij zo goed kan begrijpen en accepteren? Omdat een christen wil opkomen voor de armen en onderdrukten kan hij solidair zijn met een beweging die zich daarvoor inzet. Hij moet echter nooit zelf geweld gebruiken. En hij moet ervoor waken dat hij het ‘goede geweten’ van de beweging wordt. De christenen zijn voor ons, dus God is voor ons. Dan wordt de christen een vorm van propaganda. (136)

De christen moet juist continue het slechte geweten van de beweging zijn, als een vreemdeling in hun midden. Hij moet getuigen van het relatieve karakter van de beweging. Meer nog, hij kan van kamp wisselen en moet zelfs van kamp wisselen als zijn kamp de overwinning behaalt. (138) Want de overwinnaar zal hoogstwaarschijnlijk de overwonnenen gaan onderdrukken en daar zal de christen zich tegen uit moeten spreken. Het is makkelijk om het geweld van de andere groep te veroordelen. Juist de christen moet kritisch zijn op de groep waar hij zelf deel van uitmaakt.

Geweld zoekt altijd een rechtvaardiging, vaak wordt die gegeven door propaganda van de staat of van de eigen groep. Door die propaganda te ontmaskeren en de rechtvaardiging voor geweld weg te nemen kunnen christenen concreet verandering brengen in de samenleving. Een overheid geeft niet direct om christelijke waarden, maar wel om de publieke opinie. Het werkt zeer krachtig als christenen weigeren om een onrechtvaardig regime te ondersteunen. (145)

Christelijk radicalisme

Als christenen echt effectief willen zijn in hun strijd tegen geweld dan is er een zeker radicalisme nodig: ‘Een christen die wil strijden tegen geweld moet absoluut onverzettelijk zijn, hij moet weigeren om zich over te laten halen.’ (145) Het is verzet plegen tegen de machten en weigeren om op welke manier dan ook de kant te kiezen van het geweld. Dit verzet wordt juist gepleegd door het gebod serieus te nemen dat we onze naaste moeten liefhebben en zelfs onze vijand. De christen hoeft zich hiervoor niet af te zonderen van de wereld. Hij moet er echter voor waken dat hij dezelfde methoden als de wereld gaat gebruiken. Het vraagt zeker om actie, maar daarin moet het gaan om de openbaring van de Geheel Andere, die onvergelijkbaar is met politieke of bedrijfsmatige methoden. Maar heeft zo’n meer individuele, persoonlijke, aanpak wel effect? Die aanpak voorkomt in ieder geval een te makkelijk denken in wie goed en wie fout is, want je wordt juist opgeroepen om je vijand lief te hebben. Het geloof vestigt juist het vertrouwen op God, de Geheel Andere, die een verandering kan brengen. Waar je gelooft dat de verandering alleen kan komen door andere middelen, geweld of politiek, dan is je hoop niet meer op Christus die met zijn koninkrijk naar ons toekomt.

Maar, hoewel christelijk radicalisme het verbied om te participeren in elke vorm van geweld, kan het nooit de armen en onderdrukten adviseren om onderdanig en aanvaardend te zijn.’ (150) Juist hierin moet de christen onverzettelijk zijn. Hij moet opkomen voor de arme en niet de onderdrukker naar de mond praten. De christen moet niet naar de ene of de andere kant hangen. Als het goed is kan hij dit op een unieke manier omdat hij een vertegenwoordiger van Christus is, Christus is zijn Heer in alles.

Dit betekent ook dat de christen zich juist in moet zetten voor diegenen die echt arm en vergeten zijn. Het is heel makkelijk om op te komen voor die groepen die reeds gesteund worden door velen in de maatschappij. Het is makkelijker om iets te zeggen over het conflict in Oekraïne dan over dat in Jemen of Ethiopië. De christen heeft juist iets profetisch toe te voegen op die plekken waar niemand anders opkomt voor de onderdrukten.

Het handelen van de christen is uniek en specifiek. Dat betekent dat het niet van anderen, hetzij revolutionairen of overheden, verlangd kan worden. Het is het volgen van Christus, bereid zijn een kruis te dragen, bereid zijn om te lijden als hun Heer. Dat kan alleen vanuit navolging van die Heer als een incarnatie van het geloof.

De christen moet wel proberen om de effecten en de oorzaken van geweld te verminderen, maar we kunnen mensen niet afhouden van geweld. Een christen kan niet tegen een seculiere staat zeggen dat het zijn politie of zijn leger niet in kan zetten bij dreigingen van revolutionairen of buitenlandse aanvallers, wat gelijk staat aan het vragen van de staat om zelfmoord te plegen. (159) Wel kan de christen de staat eraan herinneren dat zij een dienaar van God is, met een door God gegeven taak. Al is dit geen eenvoudige opdracht voor de christen, die hiervoor geridiculiseerd kan worden of uitgesloten van politieke bewegingen. (160)

Maar als een staatsman, bijvoorbeeld een president, zichzelf christen noemt, dan kunnen de verplichtingen van het geloof aan hem voorgehouden worden, op basis van zijn eigen geloof. ‘Het belangrijke is dat hij de consequenties van zijn geloof inziet, al is het misschien slechts om de erkenning te brengen dat het onmogelijk is om christen te zijn en tegelijk op een succesvolle manier politiek te bedrijven waarvoor een bepaalde mate van geweld nodig is.’ (160)

Het geweld van de liefde

De voornaamste taak van een christen is het voeren van een andere strijd. Niet het gevecht tegen vlees en bloed, maar tegen de machten. Als het puur zou gaan om het ene menselijke systeem te vervangen door een beter, rechtvaardiger, systeem, dan zouden we de strijd net zo goed kunnen overlaten aan de socialisten. ‘Wat zou dan de betekenis zijn van de incarnatie, het kruis en de opstanding, als christenen net zo zouden moeten zijn en handelen als alle anderen?’ (162)

Er is een strijd die minder zichtbaar is, maar die wel moeilijker en fundamenteler is. Er is niet slechts een materiële strijd, maar ook een geestelijke strijd. Geld is een middel, maar het is tegelijk iets wat mensen in bezit kan nemen als een geestelijke macht, de Mammon. Hoe pleeg je verzet tegen die macht? Niet door meer geld te verzamelen, maar door de macht te desacraliseren, te ontheiligen. Het weggeven van geld is de methode om de macht van het geld te overwinnen.

In de strijd van het geloof zijn onze enige wapens: gebed, het Woord van God, de gerechtigheid van God, de passie die het evangelie van de vrede ons schenkt. Als we denken dat dit makkelijk is, dan weten we weinig van het leven in Christus, omdat we zo ver gezonken zijn in onze materialistische cultuur. De strijd van het geloof vraagt het opofferen van je leven, succes, geld, tijd en verlangens. (165)

Deze strijd vraagt om geestelijk geweld, het geweld van de liefde. Liefde die bereid is zichzelf te geven, zoals Jezus zichzelf voor ons gaf. ‘We moeten opmerken wanneer we spreken over het geweld van de liefde, dat deze liefde – bevestigd, verkondigd, geleefd, bewezen door zachtmoedige tekens – een kracht is die grote ontregeling kan veroorzaken.’ (167) Radicaal kiezen voor de liefde in plaats van andere middelen, om een ander soort overwinning te kunnen behalen. Dan ook radicaal en consequent elke vorm van fysiek of psychologisch geweld uitsluiten. Ander geweld mag nooit een ‘laatste redmiddel’ zijn. Voor de christen kan het laatste redmiddel alleen het gebed zijn, met God als de laatste Redder. (170) Geestelijk geweld is gebaseerd op een oprecht geloof in de heerschappij van Christus en het Koninkrijk dat komt door Gods handelen en niet door onze daden. ‘Geloof in de opstanding – wat het ultieme geestelijke geweld is, omdat het de overwinning is van de noodzakelijkheid van de dood – wat het gebruik van elke andere vorm van geweld uitsluit.’ (171)

De strijd van het geloof zoekt een ander soort overwinning en moet daarvoor andere middelen gebruiken. Want er is geen geweld zonder haat, zonder oordeel of zonder gruwel. ‘Geweld en revolutie – laat hen doorgaan! Maar zonder de aanwezigheid en rechtvaardiging van christenen. Dit betekent niet dat christenen bevoegd zijn om hen uit te leveren of te veroordelen die deel nemen aan geweld en revolutie.’ (174)

Staan in de wereld betekent niet dat wij de middelen van de wereld over moeten nemen. ‘Christenen zullen voldoende in de wereld aanwezig zijn als ze meelijden met wie te lijden hebben, als ze met hen die lijden zoeken naar de weg van verlossing, als ze getuigen voor God en mensen van de gevolgen van onrecht en van de proclamatie van liefde.’ (175)

Eindevaluatie

Ellul is heel radicaal. Dit komt door de scherpe tegenstelling die hij maakt tussen noodzakelijkheid en vrijheid. Het unieke van het christelijke geloof is de hoop van de opstanding, dat de dood verslagen is. Die hoop uit zich in de vrijheid van een christen, vrij van andere machten en daarom vrij van de noodzaak om geweld te gebruiken.

De inzet van het boek is op het handelen van het individu. Hoewel Ellul elk compromis radicaal afwijst kan hij tegelijk begrip opbrengen voor het individu dat in bepaalde situaties voor geweld kiest, bijvoorbeeld om zichzelf of anderen te beschermen. Hij wil echter geen systeem maken van ‘uitzonderingssituaties’ en is daarom afwijzend van alles wat neigt naar een theorie van rechtvaardige oorlog af.

Mijn kritiek op Ellul zou zijn dat het denken over rechtvaardige oorlog, Just War, oorlog en recht, breder is dan slechts een theorie om oorlog te rechtvaardigen, slechts een compromis. (Zie bijvoorbeeld Oliver O’Donovan, The Just War Revisited.) Er is bijvoorbeeld het onderscheid tussen het ‘Ius ad bellum’ en het ‘Ius in bello’. In een eerder boek (Le fondament theologique du droit) over het recht heeft Ellul wel oog voor de overheid die daarin soms ‘het zwaard’ moet gebruiken. Een theorie over rechtvaardige oorlog kan goed zijn voor onder andere de volgende twee redenen. Ten eerste om in oorlogvoering een moreel kader te hebben. Dat strijdkrachten bewust proberen burgerdoelen te vermijden in recente oorlogen is een verbetering ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog. Ten tweede voor het berechten van oorlogsmisdadigers. Dit is verre van volmaakt, de selectie mensen die berecht wordt is erg selectief, maar het is wel een weg waarin gezocht wordt naar recht en erkenning van oorlogsslachtoffers. Tegelijk heeft Ellul een belangrijk punt als hij stelt dat het denken over ‘de rechtvaardige oorlog’ vaak een te makkelijke rechtvaardiging van geweld is geweest.

Eyeopeners

Dit boek van Ellul gaf mij in ieder geval de volgende eyeopeners. Allereerst: pas op voor elke rechtvaardiging van geweld. Bij conflicten zoals dat in Oekraïne of dat in Israël kiezen wij makkelijk een kant. En zelfs wanneer we niet een kant kiezen, dan neigen we toch naar de ene of de andere partij. We neigen naar de zwakkere die onderdrukt wordt, of we neigen naar de partij die onze normen en waarden deelt.

En zelf bij het zoeken naar een middenpositie kunnen we, misschien onbedoeld, geweld rechtvaardigen: ‘Rusland voelt zich bedreigd door de NAVO die alsmaar uitbreidt. Het Westen had Rusland hierin meer tegemoet moeten komen.’ Waarom wordt dit gezegd? Het wordt alleen genoemd om ergens hun oorlog begrijpelijk en rechtvaardig te maken. Hetzelfde werd niet gezegd bij de militaire acties in Tsjetsjenië. Daar had het westen echter wel een andere rechtvaardiging voor, daar werd gestreden tegen terroristen. Het gaat hierom, deze argumenten worden alleen hier in deze situatie gebruikt. Mensen die nu tegen de oorlog en tegen het leveren van wapens zijn, moeten iets noemen om begrip te kunnen tonen voor Rusland. De afgelopen jaren heb ik namelijk nooit iemand gehoord over het arme Russische volk dat zo bedreigd werd door de NAVO die zich maar uitbreidde. Ik pas dit nu toe op de Oekraïne, maar vergelijkbare argumenten doen de ronde als het gaat om andere conflicten, bijvoorbeeld in Israël of Syrië. Men is snel te genereus voor de agressor en juist dit is een miskenning van de ernst van het geweld.

Pacifisme moet geen politiek statement worden. Juist bij conflicten in Oekraïne, Israël en Syrië kiezen mensen makkelijk een bepaalde kant. De keuze voor de ene of de andere groep, of zelfs het niet maken van een keuze, is dan al snel politiek geladen. Met dat het een politiek geluid is, hoort het bij de orde van de noodzakelijkheid en is het geen uniek christelijke geluid meer.

Daarmee kom ik bij het tweede wat ik van Ellul geleerd heb. Durf een tegengeluid te geven binnen je eigen groep. De christen is degene die vrij moet zijn van alle politieke banden. Dat is dan echter geen politiek tegengeluid met een oproep aan de politiek om iets te doen. Het is een oproep aan je medeburgers om de ander te blijven herkennen en erkennen als mens, als iemand geschapen naar Gods beeld. Dus wat mij betreft liever een oproep om Russische deserteurs met evenveel liefde te verwelkomen als Oekraïense vluchtelingen. Om zo vijandbeelden te doorbreken en te zoeken om een naaste te zijn voor iedereen.

Het derde wat mij raakte sluit daarbij aan. Heb ik wel oog voor de echte zwakken en onderdrukten op deze wereld? De oorlog in Oekraïne is dichtbij, vooral ook omdat het ons in Europa raakt door onder andere stijgende gasprijzen. Andere oorlogen en conflicten maken net zo goed slachtoffers en zijn net zo goed onrechtvaardig. We leveren misschien geen wapens aan de strijdende partijen in Jemen, maar er is geen massale oproep om de betrokken partijen, waaronder Saoedi-Arabië, te boycotten. Dan gaat het ook om olie en om onze welvaart. Veel conflicten in Afrika hebben te maken met grondstoffen die nodig zijn voor onze welvaart.

Wat kan je hier dan aan doen? Natuurlijk kunnen wij niet voor iedereen opkomen. Maar ieder van ons kan wel kijken in welke mate wij met onze levenswijze onrecht en oneerlijke verdelingen in deze wereld in stand houden. Die oneerlijke verhoudingen zijn net zo goed een vorm van geweld, van machtsmisbruik. Voor dat geweld dragen wij wel verantwoordelijkheid en daarin kunnen wij iets veranderen. Wat we direct kunnen doen is minder consumeren en een eerlijke prijs betalen voor wat we kopen. Juist dit vraagt zelfopoffering en wat meer radicalisme en onverzettelijkheid dan christenen tot nu toe hebben laten zien op dit gebied.

Als vierde en laatste wil ik noemen dat het gaat om een geestelijke strijd. Geweld is een macht die ons in zijn greep kan hebben. Wat de ene partij doet leidt tot vergelding door de andere partij. Zodra je eenmaal gegrepen bent door die spiraal van geweld is het moeilijk daaruit te komen, bevrijd te worden. Dat is wel het mooie aan het eerdere artikel Oekraïne en de derde weg. Aan het begin worden wat dingen genoemd die een beetje vallen onder het zoeken naar een soort rechtvaardiging. ‘Wij hebben ook ergens schuld, kijk eens wat de NAVO doet, zij beloven tenminste om niet als eerste nucleaire wapens te gebruiken.’ Maar het artikel zoekt verder naar een andere weg. Dat zinnetje tussendoor, oorlog, geweld, is inderdaad een spirituele macht. En in dit geestelijke gevecht zijn juist andere wapens nodig van een andere orde, omdat we anders zelf in de macht komen van het geweld. Deze strijd moeten we veel serieuzer gaan nemen, omdat het een strijd is die onze eigen ziel raakt.

Hierin is niet met menselijke kracht een makkelijke overwinning te behalen. Maar met liefde kunnen we wel wat ontregelen, wat zand in de machine strooien, wat licht brengen in de duisternis. Het is deels dwaas, zot, maar wel een bevrijdend soort dwaasheid. Het is leven vanuit de hoop dat God deze wereld vasthoudt en dat andere machten, en zelfs de dood en het geweld, niet het laatste woord hebben.

Pieter Boom is theoloog en zoekend naar hoe het geloof geleefd kan worden in de moderne samenleving. Inspiratie hiervoor is onder andere het denken van Jacques Ellul. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen en werkt als predikant in Boskoop.