Ik sta op een kruispunt. Naar rechts wijst het bord voor Etten-Leur, de bestemming van dag twee van mijn experiment om drie maanden zonder geld of telefoon te leven en mensen om me heen te helpen. Ik heb nog niemand geholpen. En ik heb honger.

Lees hier deel 1 van het vervolgverhaal van Jannes, die zonder geld het land doorkruist, drie maanden lang.
Het begint te schemeren. In de verte, en dan zou ik rechtdoor moeten fietsen, brandt nog licht. Aangezien het stoplicht op rood springt, besluit ik te bidden. Iets dat ik nog nooit midden op straat heb gedaan – waarom zou je?
De dag was zo mooi begonnen. Vol goede moed was ik rond 08.30 uur weggefietst op mijn zwarte herenfiets met de houten, handgemaakte fietscaravan daarachter. Het karretje zou een uitstekend vliegwiel blijken voor een goed gesprek. Ik zou die avond erin slapen, en de rest van het project ook, zo was het idee.
Want wat als je niets hebt – alleen kleren, schoenen, fietsen en een karretje – en geen geld aanneemt of uitgeeft, hoe is het leven dan? Ik was op zoek naar een nieuw maatschappelijk construct en koos de Geefeconomie als ideologische basis.
Het plan: ik ga gewoon op pad, vraag aan iedereen ‘Kan ik u helpen?’ en leg mijn project uit. Zo voeg ik waarde toe. De rest komt vanzelf, had de bedenker van Geefeconomie Robbert Vesseur me van tevoren uitgelegd.
Het levert twijfels op. Confronterende vragen. Hoe kan ik van waarde zijn voor andere mensen? Wat is mijn talent eigenlijk? Wie wordt er blij van mij? En kan ik iedere dag genoeg eten en drinken?
De afgelopen dag had mijn twijfels niet weggenomen. Tuurlijk, ik stuitte overal op enthousiasme. ‘Leuk project!’, zeiden mensen dan. ‘Gaaf!’ Sommigen noemden het inspirerend. Maar niemand zat op mijn hulp te wachten. ‘Phoe, dat moet ik aan mijn vrouw vragen’, zei een zelfstandig ondernemer met een winkeltje. Elders moest ik de bedrijfsleider hebben die er ‘op dinsdag weer is’.
Zo had ik de hele dag leuke gesprekken gehad – met nul komma nul resultaat. Ik ging bidden. Ik vroeg om van waarde te kunnen zijn en ik bad om eten. In de Bijbel staat – die passage had de voorzitter van mijn kerk me nog voorgelezen om me te bemoedigen – dat raven spinnen noch weven en toch prachtig getooid zijn.
Ofwel: maak je geen zorgen, God zorgt voor je.
In theorie dan. Ik had er nog niets van gemerkt. Een paar keer had ik getwijfeld om te bidden, maar het leek me een teken van zwakte. Ik ben helemaal niet opgevoed met het geloof, ik heb daar nog niet zo heel veel ervaring in. En bovendien: ik geloofde toch in het project? Dan ga je niet al op dag één externe krachten vragen om hulp omdat het maatschappelijke construct waarvoor je hebt gekozen nog niet functioneert. Maar goed, ik was ten einde raad. Dus restte een knieval.
‘God, die voorzienigheid uit de Bijbel, als er een moment is om die te laten zien, is nu wel het juiste’.
Rechtdoor brandde nog licht en ik besloot daarheen te fietsen. Het bleek de etalage van een viswinkel. Ik stapte binnen. Een leuke gast en een leuke meid, allebei eind twintig of begin dertig. Ze vonden het project interessant, ik kreeg koffie. Het werd een lang en fijn gesprek – maar de tijd tikte voort, mijn maag knorde door en op dat moment, als door de bliksem getroffen, vroeg de jongedame die al die tijd al een ontwapenende en oprechte interesse had getoond: ‘En eh, vraag je ook weleens wat?’
Nee, zei ik. Ik help anderen – en die mogen mij weer helpen. Zo werkt het, dacht ik toen nog.
‘Oh’, zei ze nonchalant, ‘mocht je een keer honger hebben, dan kun je altijd hier een kibbelingetje komen eten.’ Dat was het moment waarop ik het gelegitimeerd vond om te vertellen dat ik de hele dag nog niets had gegeten – en ja, eigenlijk wel honger had. De twee leken zichtbaar te schrikken, begonnen kibbeling te bakken, en ik kreeg voor de komende dagen kreeftensoep, broodjes, salade en een plateau met zalm en garnaaltjes mee. Ik dweilde voor de vorm mee. Toen ik buiten stapte, stonden daar de buurman en buurvrouw. ‘Mooi karretje!’ Ik legde het project uit en vroeg of ze hulp konden gebruiken. Ze keken elkaar kort aan. In de achtertuin lag nog een nat matras, zeiden ze voorzichtig, en die moest naar het grofvuil. We hebben een half uur gesjouwd en alle troep die in de tuin lag weggewerkt. Ze waren blij – en ik had iemand blij gemaakt.
Even later fietste ik verder en trof ik ook nog een wandelaar waar ik de fietscaravan in de schuur kon zetten, en we praatten na bij de open haard.
Zo had ik een hele dag niets, en kwam binnen een uur alles op me af. Het contrast was zó levensgroot dat ik de link met het gebed niet kon ontkennen – en het zou me nog een paar keer gebeuren.
Je kunt dus gewoon bidden – en je kríjgt het… Het zou tijdens het project nog een aantal keer gebeuren dat er manna uit de lucht kwam vallen; niet dat ik altijd concreet ging bidden om eten, maar als het écht nodig was, eenmaal na een dag zonder eten onderweg en eenmaal toen mijn water op was in de lege vlaktes van de Flevopolder, bediende God me op mijn wenken.
Het geeft een hartgrondig geloof, een weten, onafhankelijk van de situatie en omstandigheden, dat geloof ons op de been houdt – niet zweverig, en niet enkel als rationeel houvast, maar ook fysiek, concreet, dichtbij en acuut. Alles komt goed.
Volgende keer deel 3: Weg met de wederkerigheid!
Jannes woonde in een tent, maar dat mocht niet van de politie. Hij is journalist en schrijft voor o.a. Follow the Money. Zijn nieuwsgierigheid brengt hem soms in zeven sloten te gelijk.