De lessen van het bos

Ontkiemende boompjes in het bos kunnen alleen overleven als ze hulp krijgen van de grote bomen en van de omgevallen stammen, schrijft Paige Copenhaver. Als ecoloog en bossenspecialist in de VS ontdekte ze dat het bos ons heel veel te zeggen heeft over wat gemeenschap betekent.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in Plough magazine. Wat Plough in Amerika doet, heeft heel wat raakvlakken met onze karavaan. We zullen af en toe wat stukken overnemen en vertalen, vooral omdat wij als groep nog helemaal niet zo divers zijn. We plukken dus graag uit de tuin van Plough om mensen aan het woord te laten die niet op ons lijken.

(U.S. Fish and Wildlife Service Southeast Region, Public domain, via Wikimedia Commons)

Elk voorjaar heb ik het voorrecht om het wonder van het nieuwe leven te mogen zien, wanneer de zaadjes die zichzelf in de grond hebben begraven worteltjes krijgen, hun brokkelige huid afschudden en hun heldere groene naalden uitstrekken naar de zon. Mijn studenten en ik kruipen wekenlang over de bosbodem – buiken, knieën en ellebogen in de rijke humus – om honderden nieuw opspruitende naaldboompjes te determineren, te tellen en te meten. Enkele kiempjes zullen uiteindelijk uitgroeien tot de grootste bomen ter wereld, maar nu komen ze amper nog aan de vijf centimeter.

De reis om een boom te worden is niet makkelijk. Weinig kiemen zullen zover komen. Onze metingen laten zien dat maar vijftig procent het eerste jaar zal halen. In die tijd zullen ze worden blootgesteld aan droge zomergrond en verzengende hitte, concurrentie van buurplanten, koude wintervorst en hongerige planteneters. Met hun beginnende wortelsystemen en beperkte biomassa zullen velen wegkwijnen, ver voordat ze de tweede lente zien.

De kans op overleven van kiemen is geen willekeurig gegeven. Mijn studenten en ik doen dit werk om te weten te komen welke omstandigheden bepalen of ze floreren of wegkwijnen. We meten factoren zoals schaduw, bodem en luchttemperatuur, de dichtheid van de onderbegroeiing, de kwantiteit en afstand van naburige bomen en vochtigheid van de grond, om zo te kunnen bepalen en voorspellen welke reis deze kiempjes gaan maken als ze groter en ouder willen worden in bossen die snel veranderen. De data die we verzamelen vertelt ons iets over de toekomst van de bossen waar we in werken, maar, zoals zo vaak bij het lezen van de natuur, Gods ‘tweede boek’, geven de data ons ook prachtige lessen over de patronen die God zo bedachtzaam door zijn hele schepping heeft geweven.

De patronen in boomringen, bijvoorbeeld, vertellen een verhaal over de veranderingen van jaar tot jaar in temperatuur, neerslag en concurrentie in het leven van een boom. Ecologen leggen logische verbanden om de processen te ontcijferen die onder dergelijke patronen liggen. Ik geloof dat God deze capaciteit om verbanden te leggen heeft gegeven om al die patronen te kunnen herkennen en begrijpen die Hij heeft verspreid in alle onderdelen van de schepping, van de natuur tot aan de mensheid. God heeft de lessen van de wereld op zo veel plaatsen herhaald dat we de kans krijgen om iets te leren van alles wat we bestuderen. Zoals Paulus schrijft: ‘Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar.’ (Romeinen 1:20)

De patronen die we zien in jonge kiemen leren ons dat onafhankelijkheid een mythe is en dat de gemeenschap waar een organisme deel van is veel te maken heeft met zijn capaciteit om te groeien en te bloeien. Net als het zaad dat door de boer wordt uitgestrooid, in de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 13, is de plek waar het zaad neerkomt grotendeels bepalend voor de kans op ontkieming, groei en overleven voordat het een boom wordt. We hebben ontdekt dat kiemen, hoe meer ze zijn omgeven door struiken, varens en andere onderbegroeiing, minder kans hebben om hun tweede lente te halen. Maar plantjes die ontkiemen op stammen van hun eigen gestorven voorouders hebben een betere kans. Die stammen helpen vocht vast te houden op plekken waar de korte wortels bij kunnen en ze bieden cruciale voedingsstoffen die al heel lang bewaard zijn gebleven in het weefsel van de grote, oude bomen.

We hebben ook ontdekt dat het klimaat – de temperatuur van lucht en bodem, neerslag, en de vochtigheid van de bodem – weinig effect heeft op de ontkieming en overleving van plantjes op de grond. De belangrijkste bepalende factor voor kiemsucces blijkt de dichtheid van het bladerdak erboven te zijn, dat wordt geboden door de grotere bomen die de reis naar de top van het bos hebben overleefd. We zijn nog steeds bezig om dit proces te kwantificeren, maar we weten dat de hoge bomen een grote invloed hebben op de hoeveelheid licht die kiempjes krijgen. Te veel licht, en een kiempje zal verwelken en vergaan. Te weinig licht, en een kiempje zal niet kunnen groeien. Uiteindelijk zien we dat een kiempje voor overleving precies de juiste hoeveelheid hulp nodig heeft van grotere, rijpere bomen in de opstand, naast de ondersteuning van de omgevallen bomen die hiervoor in het bos hebben geleefd.

Dit patroon vinden ecologen telkens weer terug in de natuur. Organismes leven in zorgvuldig georganiseerde gemeenschappen en de collectieve structuur van de gemeenschap bepaalt het lot van ieder individu daarin. God gebruikt de patronen van de natuurlijke wereld niet alleen om ons te leren dat gemeenschappen onmisbaar zijn, maar ook dat de specifieke gedragingen en structuren van een gemeenschap de individuele reis vormgeven. Zoals het met bomen is, is dat ook met geloofsgemeenschappen.

In de christelijke traditie wordt de gemeenschap van gelovigen, zowel de mensen op aarde als in de hemel, de gemeenschap der heiligen genoemd. Dat is een centraal thema in de kerkelijke leer in allerlei verschillende denominaties, en dat laat het belang zien van de gemeenschap voor het geloofsleven. Deze gemeenschap is zo mooi door haar structuur, die wordt gekenmerkt door een diversiteit aan ervaringen, rijpheid en capaciteiten. Deze diversiteit zorgt ervoor dat, in tijden van kwetsbaar geloof, de gelovigen de bescherming en de wijsheid van de gemeenschap hebben om ‘elkaar aan te sporen lief te hebben en goed te doen’ (Hebreeën 10:24), maar ook de erfenis van geloof en de gebeden van de mensen die voor hen hebben geleefd. Zoals kiemen voor hun overleving tot aan volwassenheid de hulp nodig hebben van het bladerdak en van de omgevallen stammen, hebben christenen de gemeenschap der heiligen nodig om te groeien naar spirituele rijpheid. Dankzij de gemeenschap der heiligen krijgen we precies genoeg licht, als de verzengende zon zijn gezicht laat zien, en niet zo veel dat ons geloof verwelkt.

Misschien is een van de mooiste waarheden van deze gemeenschap dat ieder individu, zwak of sterk, nodig is, sterker nog, ‘juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk’ (I Korintiërs 12:22-23). Zoals de toekomst van het bos afhangt van het succes van kwetsbare kiempjes, gebruikt God vaak de meest onwaarschijnlijke individuen voor zijn belangrijkste werk.

Zonder ingrijpen van buitenaf gaan die processen in de natuur moeiteloos door – ontkieming, het buffer- en schaduweffect van het bladerdak, de dood en ontbinding van grote, oude bomen – en zo wordt de toekomst van gezonde bossen zekergesteld. In menselijke gemeenschappen vergt het een bewuste intentie en keuze om de structuren en gedragingen te onderhouden die zorgen voor een levendige en ondersteunende gemeenschap. Intentioneel of niet, alleen al ons bestaan vormt de gemeenschappen waarin we leven. Laten we vreugde vinden in deze realiteit, en erkennen, in de woorden van paus Franciscus, ‘hoe mooi het is om elkaar te ondersteunen in het wonderlijke avontuur van geloof!’

Paige Copenhaver-Parry is assistent hoogleraar biologie aan George Fox University. Haar onderzoek richt zich vooral op de ecologische processen in bossen.

Paige Copenhaver-Parry