Sterven is het lot van ieder mens en wat dat betreft is het maar een koud kunstje. Maar goed te kunnen sterven is de hoogste levenswijsheid.
– Søren Kierkegaard
Vandaag precies een jaar geleden, een paar dagen voor Pasen, zat ik aan het sterfbed van mijn vriend Bastiaan. Daar leerde ik een les over de liefde die ik mijn hele leven als een geschenk met me mee zal dragen. Nooit zag ik scherper wat Jezus op Goede Vrijdag aan het doen was.

Het verhaal begon een paar maanden eerder. Ik reed op de A4, ik weet nog precies waar, toen ik Bastiaan belde. Hij vertelde dat hij net was afgewezen voor zijn laatste strohalm: een experimentele immuuntherapie aan het VUmc. “Jasper, ik moet accepteren dat het afgelopen is”, zei hij. Zijn woorden kwamen langzaam. Het was alsof, terwijl hij het zei, de woorden ook bij hemzelf binnenkwamen: ik ga dood.
Ik voelde een huil opkomen die ik niet helemaal kon onderdrukken. Ook nu ik dit schrijf kreeg ik weer een brok in mijn keel. De dood is zich in mijn leven al meerdere keren komen melden, maar wennen doet het nooit.
We kenden elkaar al sinds onze studententijd. In mijn vierde jaar was ik zo uitgekeken op mijn christelijke studentenvereniging dat ik een jaar lang de kroeg in dook, alwaar ik Bastiaan en allerlei andere vrienden leerde kennen. Nu moeten we alleen nog een homo en iemand van kleur vinden, zeiden ze toen ze ontdekten dat ik christen was, dan is ons dispuut compleet. Die groep heeft altijd contact gehouden. We zien elkaar niet al te veel, maar reizen als leeftijdsgenoten toch samen door de fases van het leven. Binnenkort zou ik naast me kijken en een lege plek zien.
Ee paar weken later ging ik bij hem langs. Daar bleek de kanker z’n gezicht inmiddels te tekenen met ingevallen wangen en wondjes die niet goed meer genazen. Ik had een boek meegenomen, Eindelijk Thuis van Henri Nouwen. Hij bleek zelf al jaren gefascineerd door Rembrandt. Ik vertelde hem over mijn bezoek met mijn dochter aan de Hermitage in Sint-Petersburg, waar we samen lang hadden zitten kijken naar dat schilderij. Op dezelfde plek als Henri Nouwen jaren daarvoor zelf gedaan had. Ik vroeg hem over waar hij naar toe dacht te gaan, straks. Naar huis? Weet ik niet, zei hij. Maar ik vertrouw erop dat het goed zal zijn.
Later vroeg ik me af waarom ik dat deed, hem dat boek geven. Het eerlijke antwoord is denk ik dat ik me verlegen voelde met de situatie en mezelf een houding probeerde te geven. Net als dat je na een begrafenis een kopje koffie en een plak cake pakt. Niet omdat je daar nu zo’n zin in hebt, maar omdat je dan iets om handen hebt.
Ook wilde ik hem iets aanreiken wat hem mogelijk kon helpen om – nu de dood met rasse schreden naderde – geestelijk zijn weg te vinden. “Goed concept”, had hij ooit over het christelijk geloof gezegd toen we samen een Alpha-cursus deden. Maar hij hoe daar nu over dacht wist ik niet precies. Een paar dagen na dit bezoek sprak ik met iemand die vroeg: “Heb je met hem gebeden? Het mooie is dat je in deze fase niet sociaal wenselijk hoeft te zijn. Je kunt gewoon recht op de man af vragen: ken je God? En dan hup, bidden.” Ik kreeg acute buikpijn. Maar voelde me ook aangesproken: was het goed tussen Bastiaan en God? En welke rol had ik – ‘de christen’ – hierin te spelen?
Dicht bij de dood sta je midden in het leven, zei iemand toen ik hem vroeg waarom hij in een hospice was gaan werken. Klopt, zegt Kierkegaard ergens, de dood is een ultieme leermeester. Toen mijn vader overleed, nu bijna zes jaar geleden, ervaarde ik in de weken daarna een ongekende innerlijke helderheid. Ik had haarscherp waar het leven wel en niet over ging. Nu was ik weer dicht bij de dood. En ik had het nog niet door, maar weer was ik bezig om deze leermeester te ontmoeten. Die me liefdevol maar heel stevig aan zou gaan pakken.
Toen we afscheid namen zei ik tegen Bastiaan: de veertigdagentijd is net begonnen, zullen we samen naar Pasen wandelen? Jij en ik? Dan stuur ik je iedere dag een voiceberichtje. Met een Bijbeltekst en wat gedachten daarbij. Zou je dat willen? Hij knikte, dat zag hij zitten. Ik stelde mijn plan om te switchen naar een Nokia nog even uit. Verstoringen gaan voor. En iedere ochtend stuurde ik een berichtje. Dagen hoorde niets terug. Tot hij appte: kan het wat korter, ik ben zo moe.
Toen ik het las schrok ik. Met mijn telefoon in de hand steeg het schaamrood me naar de kaken. De leermeester diende zich aan.
Ik vertelde erover aan mijn vriend Marcel de buurtpastor. Die dacht even na. Wat op zich al bijzonder is voor deze Hagenese flapuit. Toen zei hij: kan je ook bij hem zijn zonder woorden? Kan je kijken of je de liefde van God kunt belichamen?
Die vraag schuurde. Ik had immers het gevoel dat er nog wat moest gebeuren. Dat mijn vriend nog ja moest zeggen tegen God. Het verhaal was nog niet rond toch? En daar waren woorden voor nodig. Om nog wat uit te leggen. Uit te nodigen. Zonder woorden geen waarheid, nietwaar?
Het schuurde met name vanbinnen. Want wat voel ik mij onthand zonder woorden. Zonder boeken. Zonder content. Als er niets anders is dan zijn. Ach, wat vind ik het moeilijk om erop te vertrouwen dat dat genoeg is.
Voor wie doe je dat eigenlijk, kwam de leermeester bij mij informeren. Wat bedoel je, vroeg ik. Nou, als een religieuze dompteur – hoe subtiel ook – je vriend door geestelijk hoepeltjes te laten springen. Uitgemergeld van de kanker. Aan wie alles smeekt: laat me niet nóg meer dingen moeten. Ik ben zo moe, ik kán niet meer.
Voor mezelf, gebood de eerlijkheid mij te zeggen. Om mijn eigen onrust tot bedaren te brengen. Zodat Bastiaan ‘klopte’ in mijn wereldbeeld van ‘het is goed als alle vinkjes zijn afgekruist’. Bastiaan zelf was helemaal niet echt in beeld, realiseerde ik me. De leermeester grijnsde vriendelijk.
‘Het is volbracht’, prevelde Jezus aan het kruis en gaf zo voor eens en voor altijd antwoord op ons grootste probleem: de door rebellie ontstane afstand met God. En daarmee met onszelf. En de ander. En wiste eenzijdig alle vinkjes die wij menen door te moeten werken voordat afstand nabijheid kan worden.
Als Jezus met dit ‘het is volbracht’ de waarheid sprak – en daar ga ik voor het gemak even vanuit – wat betekenen deze woorden dan aan het sterfbed van iemand die waarschijnlijk geen idee heeft van het bestaan ervan? Of ze wel heeft horen luiden, maar nooit heeft gezien waar de theologische klepels hangen. En dat ze Vader, Zoon en Heilige Geest heten. En die zoveel pijn heeft en zo moe is, dat iedere poging om die waarheid met woorden dichterbij te brengen als grensoverschrijdend voelt.
Kortom: als de woorden ‘het is volbracht’ al waar zijn, welke moeten dan nog gezegd?
Mijn berichtjes werden korter. Veel meer dan goeiemorgen, hoe is het me je, ook vandaag denk ik aan je, was het niet. Tijdens mijn berichtjes was ik vaker en langer stil, waarbij ik voelde dat ik er zelf echt was – stilzwijgend aanwezig.
Op een ochtend stuurde ik een kort filmpje van Henri Nouwen, waarin hij in een interview vertelt hoe zijn kijk op de dood aan het veranderen was. Ik ben nu zestig jaar, zei hij, en merk dat ik niet meer bezig ben met de vraag wat ik nog wil doen en bereiken voor mijn dood, maar dat ik me meer en meer afvraag: hoe kan mijn dood een geschenk worden voor de mensen om mij heen? Ik wil in hoe ik sterf een geest achterlaten, zei hij. Net als Jezus op Goede Vrijdag, toen hij de geest gaf, voor de mensen die hem lief waren.
Tot mijn verbazing was dat het berichtje waarop Bastiaan expliciet reageerde. Dit is hoe ik het wil, appte hij me. De dood niet als vijand, maar als het laatste, ultieme cadeau aan de mensen die me dierbaar zijn.
Dingdong, de leermeester stond weer op mijn stoep. Welja, rub it in. Ik weet het – iedere dag ben ik bezig met de vraag: hoeveel ga ik nog doen voor mijn dood. Voor mij is de dood een deadline van een project dat maar niet opschiet. Daarom kijk ik liever een andere kant op, alsof je uit je ooghoeken een bedelende dakloze aan ziet komen. Omdat als de dood nu zou komen, mijn leven nog niet af zijn. ‘Project Jasper’ is nog niet geslaagd. Wat zouden mensen op mijn begrafenis nu over me zeggen? Het zou een beetje ongemakkelijk zijn. Want tja, wat moet je zeggen over een project wat nog volop in de steigers staat? Maar de dood als een geschenk om naar uit te kijken in plaats van een vijand om van weg te kijken?
Op de maandagavond voor de Paasweek belde Natalia, Bastiaans vrouw. Jasper, je moet komen. Het gaat nu heel snel. Bastiaan wil zich geestelijk voorbereiden op z’n vertrek, hij wil dat je komt. Ik hing op en zuchtte een paar keer. Ik ken deze plek. Ik ben vaker uitgenodigd om aanwezig bij een bed waar de dood ook op een stoel zit. De plek waar iedereen met lege handen staat. En ik dus ook. En daar hou ik dus niet zo van.
De volgende ochtend zat ik in de auto, op weg naar Bastiaan. Onderweg tekende ik digitaal een voorlopig koopcontract van een huis in Frankrijk. Ik voelde me schuldig. Alsof het materiële en het eeuwige niet naast elkaar kunnen bestaan. Ik dacht aan het bezoek van zo meteen en voelde me onzeker. Incapabel. Niet geestelijk genoeg. Toen belde m’n schoonvader. Dat gebeurt ook niet iedere dag. Hij wist op de een of andere manier dat ik vandaag Bastiaan zou bezoeken en wilde me sterkte wensen. Dat deed me wat. Daarna bad ik wat en vroeg God wat ik tegen Bastiaan mocht zeggen. “Dit is mijn geliefde zoon in wie ik vreugde vind”, kreeg ik in gedachten.
Ik belde aan. Zijn vrouw deed open. Niet schrikken van hoe hij er uitziet, waarschuwde ze. Ik liep de kamer binnen. Het huis bleek vol. Vanbinnen deinsde ik even terug. Dit had ik niet verwacht. Vader en moeder, broer en kinderen, schoonzus. Ik voelde me een vreemde en met argwaan bekeken. Ik begreep dat. Het leven begint en eindigt in de meest intieme kring, die van familie. En ineens was ik daar ook. Een onbekende en “de christen” bovendien. Maar ja, ik was hier op uitnodiging van Bastiaan. Dus liep ik naar z’n bed.
Daar zat hij. Hij zag er inderdaad niet uit. Met z’n uitpuilende ogen, vel over been. Hij was afscheid aan het nemen van iemand van de thuiszorg, die naast hem zat. “We waren een geweldig team”, hoorde ik Bastiaan zeggen, terwijl hij haar indringend aankeek, zoals hij dat zo kon. De vrouw kreeg tranen in haar ogen. Bastiaan zakte terug in z’n kussen en viel direct in slaap. Mooi sterven kost energie.
Ik ging aan z’n bed zitten. Na een paar minuten werd hij weer wakker. Hij keek me aan, raapte met zichtbare inspanning alle beetjes energie die hij nog had bij elkaar en dwong z’n ogen zich te focussen. En toen gebeurde het. Terwijl ik dit typ krijg ik weer kippenvel. Zonder een woord te zeggen legde hij z’n hand op de mijne. Een koude, uitgemergelde hand, die daar rustig bleef liggen. Toen kwam de hand in beweging en klom via mijn arm omhoog naar mijn wang. En bleef daar rusten. Toen streelde hij me.
Ik slikte. Kreeg het warm. Ik voelde ineens zo’n golf van liefde dat het me van m’n stuk bracht. Hier klopt iets niet, melde mijn hoofd zich. Ik kom hier om er voor hém te zijn. Maar hij is er voor mij. Dit hoofd op pootjes, dat nooit had uitgeblonken in affectiviteit. Waar niets meer van over was. Behalve deze benige, strelende hand op mijn wang. Waarmee hij alles gaf wat hij had. Aan mij die met niets kwam dan lege handen. Wat gebeurde hier?
Volgens de kerkelijke kalender hadden we nog een paar dagen te gaan voor het Goede Vrijdag was. Maar wij waren al gearriveerd.
We praatten een beetje. Ik vertelde hem over de tekst die ik in de auto kreeg. Ik zalfde hem met olie. Het ging onhandig, terwijl op dat moment enige liturgische plechtigheid wel op z’n plek zou zijn, maar ach. Ik vroeg hem of hij wilde dat ik iets zou zeggen op z’n uitvaart. Ja, over de dood als geschenk, zei hij. Dat beloofde ik.
We gingen lunchen. Ik praatte gezellig met de kinderen en met de ouders. Als er al ijs was ontdooide het snel. Terwijl we kletsten zoomde ik mentaal uit en zag een tafel waar een familie genoot van het eten en lachte om elkaars grappen met op drie meter een bed met een stervende vader. Nooit had ik leven en dood zo rustig samen in een ruimte gezien. Bastiaan leek werkelijk bezig een geest achter te laten.
Een dag later stierf hij. Bij de uitvaart vertelde ik over zijn hand op mijn wang. En dat ik mijn hele leven al naar de kerk ga. Maar dat niemand me ooit zo heeft laten ervaren wat het is dat Jezus aan het kruis aan het doen was. En dat door iemand die zichzelf waarschijnlijk geeneens christen zou noemen. Ik vermoed dat God dit erg grappig vindt.
Pasen nadert. Daar sta ik voor het kruis, zoals ieder jaar. Met mijn leven omringd door steigers. Het onrustige gevoel dat er nog zoveel moet gebeuren voor ik mijn plek verdiend heb in de wereld. Voor ik het waard ben om liefgehad te worden.
En dan is daar die stervende hand. Die mijn wang aanraakt. Me streelt. En zegt: het is volbracht.
Ik wens je een zalig Pasen.
Jasper studeert aan de Academie voor Psychotherapie, heeft in Amsterdam zijn eigen praktijk en speelt tot zijn spijt geen rugby.