Zotten in de karavaan: Sadhu Sundar Singh

In deze rubriek kijken we naar zotten en zottinnen van vroeger en nu die deel uitmaken van de karavaan. Deze keer: Sadhu Sundar Singh, een moderne Franciscus, die zijn oude religie achter zich liet om Jezus te volgen. Zonder westers te worden.

beeld: Ned Gannon

Punjab, India, 1903. Het is drie uur in de ochtend. De 14-jarige jongen wordt wakker, neemt een bad en zingt het ochtendgebed van de Sikhs:

Eén universele schepper God. Zijn naam is Waarheid. Creatief wezen, in een persoon… Beeld van de Onsterfelijke, voorbij geboorte, zelf-existent. Hoe kun je waarachtig worden? En hoe kan de sluier van illusie worden weggetrokken?

Zijn moeder had hem de sikh gebeden geleerd. Zij was, in zijn woorden, ‘een levend voorbeeld van de liefde van God.’ Maar nu was ze dood. Op school had hij drie dagen geleden, tot afschuw van zijn vader, een Bijbel verbrand. Hij zat vol frustratie en woede. De goeroes waar zijn moeder hem altijd naartoe had genomen, waren altijd op zoek naar God, altijd op zoek naar vrede, maar hij had het niet gevonden. Maar dit christendom, dat hij tegenkwam op de middelbare school, was de religie van de kolonisators.

Op dat moment begon hij te bidden, schreef hij later. ‘Ik bad dat als er überhaupt een God bestond, dat hij zich aan mij zou laten zien. Als ik voor de ochtend geen antwoord zou krijgen, zou ik mijn hoofd op de rails leggen en de antwoorden op mijn vragen buiten dit aardse bestaan gaan zoeken.’

Anderhalf uur later was het alsof er een licht in zijn kamer gloeide. En in dat licht zag hij iemand. ‘Het was niet Shiva of Krishna of een andere hindoeïstische incarnatie die ik had verwacht.’ En die iemand sprak hem toe in het Urdu.

‘Sundar, hoe lang maak je me belachelijk? Ik ben gekomen om je te redden omdat je hebt gebeden om de weg van de waarheid te mogen vinden. Waarom accepteer je die dan niet?’

‘Op dat moment zag ik de littekens van bloed op zijn handen en voeten en ik wist dat het Yesu was, degene die door de christenen werd verkondigd. Verbijsterd viel ik aan zijn voeten. Ik was vervuld met een diepe pijn en spijt voor mijn beledigingen en oneerbiedigheid, maar ook met een wonderlijke vrede. Dit was de vreugde waarnaar ik had gezocht.’

Hij ging onmiddellijk naar zijn vader om te vertellen dat hij een volgelingen van Jezus ging worden. Zijn vader zei dat hij moest gaan slapen.

Maar de volgende ochtend, veranderde Sundar zijn voornemen niet, hoe hard zijn vader ook op hem inpraatte: hij wilde gedoopt worden. Hij knipte zijn haar af, het lange haar dat het teken is van een sikh. Zijn vader, vol van verdriet, deed een gelofte: ‘We wijzen je voor altijd af en we werpen je ver van ons. Je zult mijn zoon niet meer zijn. […] Voor ons ben je als iemand die nooit is geboren.’

‘De nacht dat ik uit mijn huis was verdreven vergeet ik nooit meer. Ik sliep buiten, onder een boom, en het was koud. Ik had nooit zoiets meegemaakt. Ik zei tegen mezelf: “Gisteren sliep ik comfortabel. Nu zit ik te rillen, ik heb honger en dorst. Gisteren had ik alles wat ik nodig had en meer. Nu heb ik geen onderdak, geen warme kleren, geen eten.” Van buitenaf gezien was het een moeilijke nacht, maar ik had een wonderlijke blijdschap en vrede in mijn hart. Ik volgde in de voetstappen van mijn nieuwe meester – van Yesu, die geen plek had om zijn hoofd neer te leggen, die verafschuwd en afgewezen was. In de luxe en het gemak van thuis had ik geen vrede gevonden. Maar de aanwezigheid van mijn Meester veranderde mijn lijden in vrede, en die vrede heeft me nooit meer verlaten.’

Sundar legde alles uit aan de zendelingen op zijn school, degenen die hij belachelijk had gemaakt. Ze stuurden hem naar een kostschool in de buurt. Op zijn zestiende verjaardag, in de kerk in Shimla, aan de voet van de Himalaya’s, werd hij gedoopt.

Wellicht had hij een anglicaanse geestelijke kunnen worden, of een overheidsambtenaar die carrière zou maken in het enorme koloniale apparaat. Maar op de dag van zijn doop verdween hij, de bergen in. Een maand later was hij weer terug, in een saffraangele mantel, waarmee hij leek op een van de hindoeïstische sadhu’s of boeddhistische lama’s die het land door trokken.

Naast zijn doopgelofte beloofde hij nog andere dingen: hij zou celibatair leven. Hij zou rondreizen. En hij zou dit doen als Indiase heilige, niet als medewerker van een koloniale macht. ‘Ik ben niet waardig om in de voetstappen van mijn Heer te treden’, zei hij, ‘maar net als Hij wil ik geen huis of bezit hebben. Net als Hij wil ik thuishoren op straat, ik wil delen in het lijden van mijn volk, eten bij de mensen die mij onderdak geven en alle mensen vertellen van de liefde van God.’

Er zijn verhalen van genezingen en profetieën uit die jaren. Hij werkte een tijd in een leprakolonie. Er waren veel bekeringen. Overal waar hij kwam, sprak hij van de Christus die tegelijk de Weg was en de bestemming van die Weg, de Christus die het einde van elke pelgrimstocht was en het licht van iedere verlichting.

Sceptici vragen: ‘Als er een almachtige schepper is, waarom zijn er dan orkanen, aardbevingen, pijn, lijden, dood, enzovoorts?’ Dat is net als het bekritiseren van een onaf gebouw of een incompleet schilderij. Als we ze zien wanneer ze klaar zijn, schamen we ons voor onze dwaasheid en bewonderen we het talent van de kunstenaar. God vormde de wereld niet in één dag tot hoe ze nu is, en zo zal de wereld ook niet volmaakt worden in één dag. De hele schepping beweegt richting compleetheid. Als we haar met de ogen van God zien bewegen richting de volmaakte wereld, zonder fout of blaam, dan kunnen we alleen maar nederig buigen voor onze schepper, en uitroepen: “Het is heel goed”.’

Het christendom was India niet vreemd. Er wordt gezegd dat de apostel Thomas daar zelfs al is geweest. De Indiase orthodoxe kerk in tweeduizend jaar oud. Maar Sundar voelde zich erfgenaam van de spirituele zoektocht van zijn moeder, en die liep via hindoeïstische, boeddhistische en sikh tradities. Hij ging naar zoekers. En hij ging waar zij gingen: de bergen in, richting Tibet, naar het dak van de wereld.

Hij herinnerde zich een gesprek dat hij had, tijdens deze reizen, met een oude lama die in een grot woonde. De twee wisselden ervaringen uit over hun spirituele reizen. ‘Wat hebben afzondering en meditatie je opgeleverd?’, vroeg Sundar.

‘Ik zoek nirvana, de uitschakeling van elk gevoel en elk verlangen – zowel van pijn of van vrede. Maar ik leef spiritueel nog steeds in duisternis. Ik weet niet hoe het einde zal zijn.’

‘Maar jouw verlangens en gevoelens komen zeker voort uit de God die jou heeft gemaakt’, zei Sundar. ‘Ze zijn zeker geschapen om te worden vervuld, in plaats van onderdrukt. De vernietiging van alle verlangens kunnen niet leiden tot bevrijding, maar alleen tot zelfmoord. Zijn onze verlangens niet onscheidbaar verbonden met het doorgeven van het leven? […] Vrede zullen we zeker niet vinden door verlangen uit te schakelen, maar door vervulling en bevrediging ervan te vinden in de Ene die het heeft geschapen.’

Na de Eerste Wereldoorlog bezocht Sundar Ceylon, Burma, China, Japan, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Europa. Het Westen verafschuwde hem – de Verloren Generatie die onmiddellijk verlangen najaagt. Het leek hem leeg: India, vond hij, had op zijn minst nog een gevoel van het goddelijke.

Water en olie komen beiden uit de aarde. En ook al lijken ze in veel aspecten op elkaar, ze zijn tegengesteld in natuur en in functie. De een blust vuur uit, de ander geeft het brandstof. Evenzo zijn ook de wereld en haar schatten geschapen door God, net als de ziel en haar dorst naar spirituele waarheid. Maar als we de dorst van onze ziel proberen te lengen met de rijkdom en trots en eer van deze wereld, dan lijkt dat op het blussen van vuur met olie.

Het reizen vergde zijn tol. In 1923 was zijn gezondheid zo slecht dat hij zich vestigde om te schrijven en het leven in een christelijke gemeenschap te leven. Hij verzoende zich met zijn vader, die intussen zelf ook christen was geworden.

Maar in 1929 riep de weg hem weer. Het laatste spoor dat we nog van hem hebben is een gerucht dat hij vertrok uit een stadje aan de voet van de Himalaya’s, de bergen in, in gezelschap van andere pelgrims. Hij is nooit meer gezien.

Wat Sundar heeft geschreven wordt door orthodoxe, katholieke en protestantse christenen in de hele wereld gelezen. De anglicaanse kerk heeft hem een eigen feestdag gegeven, 19 juni. Ik gok dat Sundar daar wel wat over te zeggen gehad zou hebben. Om na zijn dood nog herdacht te worden door het door hem zo bekritiseerde westerse christendom is een plotwending waar hij waarschijnlijk om geglimlacht zou hebben.

Dit artikel is met toestemming vertaald en overgenomen uit Plough magazine.

Susannah Black Roberts

Susannah Black Roberts is redacteur bij Plough magazine en schrijft ook voor andere media, zoals First Things en Front Porch Republic. Ze woont in New York City. Plough magazine is een prachtig tijdschrift, uitgegeven door de Bruderhof, een beweging van leefgemeenschappen die is geïnspireerd op de Bergrede en de eerste christenen. Zo nu en dan nemen we artikelen van Plough over.