Het nieuwe boek Faith, Hope and Carnage van zanger Nick Cave en schrijver Seán O’Hagan getuigt van een onbeschaamd verlangen naar God. Een verlangen dat door verdriet alleen maar heviger wordt.

Nick Caves status als cultfiguur is moeilijk te overschatten. Zowel de oude fans van zijn rockband Nick Cave and the Bad Seeds als de nieuwe volgers van zijn online adviescolumn The Red Hand Files aanbidden hem. Als voormalige heroïneverslaafde met een schurende podiumpersoonlijkheid is Cave meteen herkenbaar: een moderne vampier in een glad pak en lang haar.
Maar in 2015 verloor hij zijn 15-jarige zoon Arthur in een tragische val van een klif. Het verlies bracht een nieuwe zachtheid over hem, een man die in het openbaar rouwt, die betekenis (en kunst) maakt uit het ondraaglijke, en dat alles met een ongebruikelijke eerlijkheid en menselijkheid.
Het is die menselijkheid waar Faith, Hope and Carnage van getuigt. Het is een verslag van gesprekken tussen Seán O’Hagan (een cultuurjournalist) en Cave. Ze gaan over verdriet, creativiteit, en heel veel religie. ‘Strenge spiritualiteit’, noemt Cave dat. O’Hagan, die katholiek is opgevoed tijdens de Troubles in Noord-Ierland, wantrouwt de kerk, terwijl Cave er steeds meer naartoe wordt getrokken. De combinatie van die perspectieven is spannend.
Je kunt ook veel uit het boek halen als je religie niet interessant vindt, maar wat ik zo radicaal verfrissend vindt is het ongegeneerde verlangen naar God. Dit verlangen is helemaal niet nieuw voor Cave, blijkt, ook al hadden oude fans zoals O’Hagan de ernst van zijn zoektocht niet helemaal door. Bijbelse beelden zijn overal in Caves albums, maar door de gothic stijl denkt de luisteraar dat hij het misschien allemaal wat wereldser bedoelt. Niets is minder waar. We leren dat Cave in de jaren van zijn verslaving ‘binnen en buiten de kerk’ was. Maar terwijl veel mensen graag met hem samen drugs wilden gebruiken, wilde niemand met hem naar een kerkdienst. Hij vertolkt iets van Jung met zijn ‘spiritus contra spiritum’ – het spirituele als remedie voor verslaving – als hij zegt: ‘Heroïne gebruiken en de heilige dimensie van het leven zoeken waren vergelijkbaar, het waren pogingen in die tijd om een oplossing te vinden voor dezelfde conditie.’ En dat was? ‘Een soort leegheid, denk ik, en een honger.’ Honger naar wat? ‘Naar meer.’



Door zijn verlies kan Cave openlijker spreken over God, kerk en zijn verlangen naar meer. Het gebruikelijke verhaal is dat verdriet geloof in een crisis stort, maar voor Cave is dat anders. ‘In deze duistere plaats voelt het idee van God aanweziger en misschien essentiëler. Eigenlijk voelt het alsof verdriet en God op een of andere manier verweven zijn.’ Ik zette onwillekeurig een kruis in de kantlijn.
De respectvolle sceptische houding van O’Hagan en Caves ‘groeiende ongeduld’ met zijn eigen religieuze omzwervingen zonder commitment laten de mannen samen cirkelen rond twijfel en hoop en verlangen, wat leest als een nachtelijk gesprek bij een fles wijn met iemand waarvan je weet dat die je niet zal uitlachen. Om te mogen meeluisteren bij zo’n kwetsbare vriendschap, vooral tussen zulke oude doorleefde muziekmannen, dat is diep ontroerend. O’Hagan is duidelijk bezorgd dat een volledige bekering slecht zal zijn voor Caves kunst, maar spreekt hem niet tegen als Cave weemoedig zegt: ‘Ik denk dat ik gelukkiger zou zijn als ik niet alleen maar voor de etalage zou staan maar gewoon door de deur naar binnen zou stappen.’
Dit artikel is met toestemming overgenomen van Plough.com