Verstrikt in het Servische moeras

Mensensmokkelaars zijn zelf vaak jonge vluchtelingen, vertelt Channa van der Horst, die een paar maanden met ze meeleefde in Servië en daar een dagboek bijhield. ‘Hoe meer grenzen Europa bouwt, hoe meer smokkelaars er nodig zijn.’

14 februari 2022

Hier begint het allemaal, in Šid. Shit dus, letterlijk. Net buiten dit kleine provinciestadje staat een oud motel, aan een snelweg, dat is omgebouwd tot vluchtelingenkamp met containers waar honderden Afghanen wonen. Het kamp is berucht. Er slapen zes tot acht jongens in één kamer, plus bedwantsen. Officieel is het geen asielzoekerskamp, maar een transitkamp, waar je tijdelijk mag blijven. Ik ontdek al snel dat iedereen vastzit in Servië en dat de meesten hier al jaren zitten. Dit is dus de plek waar ik de was ga doen.

Ik zou hier nooit zijn geweest zonder mijn Iraanse vriendin Nayla. Die leerde ik vorig jaar kennen in een opvanghuis in Calais van de Catholic Workers, een groep christenanarchisten. Door een coronagolf vielen ineens alle medewerkers uit. Wij tweeën bleven over om het hele huis te runnen. We vingen mensen zonder papieren op, poetsten onze tanden samen en gaven elkaar taalles. We waren even oud, 22, maar ik had een huis en een paspoort, terwijl zij een man en een kind had die al in Engeland waren en waar zij bij wilde komen. Toen kocht ze een boot. Maar de Franse politie pakte haar op omdat ze smokkelaar zou zijn en sloot haar voor drie maanden op.

Dit was een enorme schok voor me. Als Nayla al wordt gezien als smokkelaar, wie zijn dan de anderen? Klopt het verhaal wel dat het allemaal criminelen zijn? En hoe zit dat dan op de Balkan? Ik besloot mijn masterscriptie voor Conflictstudies eraan te wijden. En zo ben ik uitgekomen in Šid. Niemand anders mag dit kamp in behalve één Amerikaanse zendingsorganisatie die hier alleen de was mag doen en thee mag schenken. De komende weken help ik ze mee.

Het kamp bij Šid

20 februari

Ik breng een deel van mijn dagen door in een wasserette waar zeven- toe achthonderd Afghanen allemaal één bonnetje per week voor krijgen. Heel bizar. Maar er is wel veel tijd over voor volleybal, een sport waar veel Afghanen heel fanatiek in zijn. Connecties maken is dus easy. Ik zie al meteen dat er heel veel niet klopt. Er lopen verdacht veel jongens rond met gebroken armen en gebroken benen. Ik kom er langzaam maar zeker achter dat de verhalen over de pushbacks, waarbij vluchtelingen met geweld van de grens worden teruggestuurd, blijken te kloppen.

De exacte functie van het kamp is moeilijk te beschrijven. Officieel moet je binnen 48 uur asiel aanvragen als je het land binnenkomt, maar niemand vertelt erbij waar en hoe dat precies moet. Bijna niemand krijgt een verblijfsvergunning. Weinig vluchtelingen zitten in een officieel traject, de meesten zwerven door een bureaucratisch moeras dat verdacht veel lijkt op een bewuste manier om mensen uit Europa te houden. Servië krijgt EU-subsidie per doorstromer, niet per afgeronde asielzaak. De meeste vluchtelingen die hier per jaar doorheen trekken, verblijven in een van de vijf officiële asielzoekerskampen, een van de veertien transitkampen, of gewoon in ‘de jungle’, zoals dat heet: de bosjes. Buiten het kamp mogen ze overal worden opgepakt, ook in Šid. Dan worden ze afgeleverd bij de buitengrens met Macedonië en kunnen ze opnieuw beginnen.

25 februari

Het kamp wordt gerund door het zogenaamde Kommisariat. De Servische medewerkers worden elke paar weken overgeplaatst. Dat moet corruptie voorkomen, maar het zorgt ook voor een onwerkelijke en onpersoonlijke sfeer. De baas is streng en narcistisch. We mogen als vrijwilligers alleen maar in twee gangen komen. Als je ergens anders gezien wordt, moet je direct naar huis. Maar vandaag is de baas ziek. Mahmud, een van mijn volleybalvrienden, smasht de bal te hard. Ik loop even op verboden terrein om hem op te halen. Ik schrik. Nu pas zie ik hoe opgekropt de mensen daar wonen, sick vind ik het.

28 februari

Een van de jongens, Nazir, komt pannenkoeken bij ons eten in het vrijwilligershuis. Hij vertelt me hoe mensen proberen om de Europese grens te bereiken. Een ‘game’ heet zo’n poging. Nazir laat Tiktok-filmpjes zien en vertelt over de smokkelaars die hij kent. Waar wonen die dan, vraag ik. ‘Weet je dat niet?’, lacht hij. ‘Gewoon hier, in het kamp.’ De smokkelaars zijn zelf ook vluchteling. Je kunt bijna niet de grens overkomen zonder hulp, en die hulp kun je blijkbaar bij elkaar inkopen.

Er zijn verschillende routes, legt Nazir me uit. Naar Hongarije heb je een taxi game. Je rijdt naar de grens en aan beide kanten staat iemand klaar om een ladder tegen het prikkeldraad te gooien. Deze game kost 3000 euro tot aan Oostenrijk. Naar Kroatië kun je met een camion game. Iemand doet een vrachtwagen open en dan spring je er snel in. Of je hangt eronder. En dan moet je met je gps zelf in de gaten houden wanneer je er weer afspringt. Vervolgens moet je lopen door Slovenië en bij Triëst de Italiaanse grens oversteken. Deze game kost 2500 euro. Roemenië is het goedkoopst: 2200 euro en zonder hekken. Wel zitten er professionelere smokkelbendes en Roemeense grenspolitie, en soms wordt er geschoten.

Jenga spelen in het kamp

4 maart

Vandaag werk ik samen met Tamara. Ze is Servisch en komt uit Bosnië. Een diepgelovige vrouw. Ze heeft Farsi heeft geleerd om Afghanen te helpen, zegt ze, omdat ze zelf ook vluchteling is geweest.

Ik begin een goed overzicht te krijgen van de relaties en de routes die door Servië lopen. Het Komisariat is een goede informatiebron voor me. De medewerkers willen altijd wel praten, ook over dingen die ze helemaal niet mogen vertellen. Ook de IOM, de Internationale Organisatie voor Migratie, zit hier doodleuk met twee personen achter een bordje Do you want to go back to Afghanistan? Heel snugger zijn ze niet, maar ze vertellen een hoop interessante dingen. Ik kom er vooral achter wat een moeras Servië is, hoe lang al deze jongens hier al zitten, hoeveel pogingen ze al hebben gedaan en hoe vaak ze met honden, knuppels of zelfs kogels terug zijn gejaagd. Door grenswachten, door burgerpatrouilles, maar voornamelijk door Frontex zelf. Frontex bouwt steeds hogere grenzen. Ze leveren warmtesensoren om vrachtwagens te checken. Ze sturen patrouilles, ze bouwen hekken, ze leveren drones. Maar hoe meer obstakels er komen, des te meer mensen gaan smokkelen.

8 maart

Ik moet iets met dit verhaal. We hebben een verkeerd beeld van mensensmokkelaars. De twintigste-eeuwse socioloog Johan Galtung spookt door m’n hoofd met zijn analyse over structureel geweld tegen Afro-Amerikanen in Amerika. De laagste sociale klasse wordt vaak in een ‘ijzeren kooi’ gedreven, zegt hij. Uit deze ijzeren kooi komen, is enkel mogelijk met clandestiene middelen. Door armoede worden ze de criminaliteit in gedreven. De kampen in Servië doen verdacht veel denken aan de ijzeren kooi van Galtung. Dat is net weer wat anders dan de ijzeren kooien waar Bulgarije sommige Afghanen in schijnt te stoppen, maar het is net zo goed gevolg van Europese keuzes. Een bijbaantje als smokkelaar wordt dan het enige alternatief.

10 maart

De hulpverleners hier willen vooral de afstand bewaren, om geen autoriteiten voor het hoofd te stoten. Ik vind het frustrerend, want ik wil de diepte in. Ik wil begrijpen hoe de smokkel werkt. Vandaag brengt een medestudent uit Utrecht, die hier ook in Servië zit, me in contact met No Name Kitchen, een hulporganisatie die meer anarchistische trekjes heeft. De anarchisten zijn de enigen die daar met de migranten werken, en die ook feestjes organiseren waar je weer nieuwe kennissen kunt opdoen. Verder zijn er in de jungle amper nog ngo’s te vinden. Servië wil geen pottenkijkers meer.

Marktkraam in Šid

13 maart

Ik zit in een shishacafé met een van de kampbewoners, Messi. Toen ik een keer stond schoon te maken, begon een kampmedewerker uit het niets sterke verhalen op te dissen over smokkelaars en Messi reageerde daarop. Ik bleef poetsen, maar wist al snel: deze jongen moet ik vaker spreken. Hij blijkt de gids naar een totaal nieuw netwerk. Hij heeft scherpe ogen. Hij heeft eerder gewerkt voor de UNHCR en is vastbesloten om de situatie hier aan de kaak te stellen. Hij weet alles over de games. Hij organiseert zelf niet, zegt hij, maar heeft wel aanzien en hij kent iedereen. De afgelopen dagen heeft hij me bij jongens gebracht die zelf games doen, de gidsen, oftewel de roa-balat, en met Heymad, een forse gast met Guccitasje, die veel van hen aan blijkt te sturen maar zelf ook gewoon vastzit in het kamp. Ik bekijk hun Tiktokfilmpjes. Messi helpt me steeds mee met de interviews. Zelf probeert hij regelmatig Kroatië te bereiken, maar tot nog toe is hij telkens teruggeknuppeld. Hij laat foto’s zien van jongens die klappen krijgen omdat ze met een smokkelaar uit een ander gebied in zee zijn gegaan.

14 maart

Werken in het keurslijf van het Kommissariat werkt niet. De wensen en de grillen van de baas van het kamp staat passende hulp én eerlijke interviews in de weg. Na een aantal gesprekken met mijn leidinggevende heb ik besloten om mijn koffers te pakken en naar Belgrado te liften. Ook daar moeten mensen te vinden zijn die ervaring hebben met mensensmokkel. Ik vind een hostel waar ze nog iemand zoeken die de toiletten wil schoonmaken. Dat wil ik wel doen.

Op weg naar Belgrado

22 maart

Door de oorlog in Oekraïne stroomt het hostel vol met Russen die bang zijn opgeroepen te worden. Verder zitten er alleen Turken die hier voor werk zijn en goed kunnen betalen. Plus één meisje uit Nederland dat ’s nachts de toiletten schoonmaakt, zodat ze overdag met Afghanen rond kan hangen. Het leven loopt raar, maar ik voel me content.

2 april

Omdat ik hier nog niemand kende, ben ik de eerste dagen maar in een Turkse rijsttent gaan zitten met een bord qabuli palow voor me, een Afghaanse rijstschotel. Zo kwam ik in contact met Feraidoon en Hamid, twee Afghaanse jongens die precies even oud zijn als ik. Eerst vertrouwden ze me niet, maar doordat ik hun taal sprak en uitlegde dat ik de situatie wilde leren begrijpen, won ik langzaam hun vertrouwen. Ik was immers geen journalist, maar gewoon een schoonmaakster. Nu leggen ze me uit hoe ik de politie moet ontwijken en leiden ze me rond in ‘Afghan Park’. Vijf jaar geleden was dit de hub voor Afghanen, toen er een humanitaire corridor door Servië liep, voordat Hongarije en Kroatië hun grenzen sloten. De tenten zijn er niet meer, maar de vluchtelingen hangen nog steeds rond. Als je een game zoekt, moet je hier zijn. Afghan Park is de laatste halte vóór de Europese hekken. Kleine groepjes mensen met koffers worden al snel benaderd. Feraidoon en Soltan introduceren me bij een aantal roa-balat. En tussendoor spelen we volleybal.

10 april

Feraidoon en Soltan hebben, net als ik, veel tijd overdag. Gedrieën lopen we langs Turkse tentjes of door het stadspark Kalemegdan. Gisteren mocht ik ze helpen om de juiste haarstijl te bedenken. Het is ramadan, dus soms nodigen ze me uit voor de iftar, de avondmaaltijd. Elke dag hoor ik nieuwe verhalen, over hun verleden, over hun familie, maar ook over het smokkelen. Langzamerhand begin ik te begrijpen hoe het netwerk in elkaar zit.

Veel roa-balat zijn zelf nog tiener. Zoals Zia, een jongen van zestien waar ik een goede klik mee heb. Hij belt me soms, vanuit de grens, om te vragen hoe het gaat in Belgrado. Zia heeft een smokkelcontract. Hij moet veertig games doen, waar hij telkens 2000 euro aan verdient. Leidt hij mensen succesvol de bossen door, dan krijgt hij van een hogere smokkelaar een gratis overtocht. Deze wisselwerking valt op: jongere smokkelaars houden zich aan het contract, omdat ze denken dat de hogere smokkelaars macht hebben. Angst voedt het contract.

Feraidoon en Soltan zitten ook in dit netwerk, maar dan hoger. Tijdens onze iftars komen regelmatig tieners langs die door hen worden uitbetaald. Feraidoon is al vroeg begonnen aan zijn carrière: op zijn elfde liep hij Afghanistan uit. Als ik vraag of hij blij is met deze baan, antwoordt hij ontwijkend. Hij zegt dat hij nu in elk geval zijn moeder kan onderhouden, die voor zijn vijf broers en zussen moet zorgen.

16 april

Op zondagen heb ik tijd om rond te struinen en te lunchen aan de rivier. Om even in een andere wereld te zijn ga ik ook naar een internationale kerk. Die bestaat voor de helft uit Russen en de helft uit Amerikanen. Soms ga ik ook naar de vrouwenavonden. Een heel bijzondere plek in deze tijd van oorlog.

Ook in het hostel maak ik vrienden. Ik heb twee Russen leren kennen, Jenya en Serge, die ik in mijn hoofd ‘de Tweeling’ noem. Serge neemt ons ’s nachts soms mee de straat op om graffiti te spuiten.

20 april

Voor een kebabtent heb ik Soleyman leren kennen. Ook 22 jaar. Hij is acht jaar aan het lopen en hij woont vijf jaar in Servië. Hij is hier helemaal gesetteld, hij gaat elk weekend uit en is populair bij de meisjes. Feraidoon blijkt hem te kennen. Soleyman staat duidelijk hoger in de hiërarchie. Feraidoon doet de betalingen, maar Soleyman heeft de leiding. Vandaar struin ik met hem door de stad. We passeren een rood shishatentje, waar het naar vroeger ruikt. De eigenaren vragen ons naar binnen en verwelkomen ons als vertrouwde gasten. In de rust van dit cafeetje begint Soleyman te delen. Hij vertelt over vroeger, over z’n familie, over de tocht en over hoe hij zich voelt hier. ‘Vijf jaar hier, met dit leven. Dit was wel het laatste wat ik wilde.’ Ik vraag hem of ik voor hem mag bidden. Dat mag, en ook voor zijn zieke moeder. Hij houdt het niet droog. Een macho die breekt. We krijgen langzaam een vertrouwensband.

21 april

Ik ben wel eens op bezoek geweest bij Feraidoon, die woont samen met Mohsen in wat een safe house blijkt te zijn. Dat is een huis waar mensensmokkelaars veilig kunnen wonen. Er zijn ook wel geruchten over prostitutie. Daar wil ik graag ver vandaan blijven, dat onderwerp kan ik echt niet aan. Wat er precies safe is aan dit huis, is me niet duidelijk. Laatst moest Feraidoon halsoverkop naar huis omdat de politie aan de deur stond. ‘Die valt af en toe binnen, als ze geld nodig hebben’, zei Soltan toen. Is dat geen probleem, vroeg ik me af. ‘Nou, ik denk een probleem van ongeveer 500 euro.’

Ik ga hier liever niet meer heen. Sowieso is het hogere crimineel management niet echt iets voor mij. Ik kan niet goed inschatten wat de risico’s zijn. Volgens de Serviërs zijn de leiders Servisch en helpen de Afghanen mee. Volgens de Afghanen zijn het de Afghanen en helpen er Serviërs mee. Vorige week, in het hostel, kwam er een Albaniër op bezoek bij een Russische vriend van me. Toen die weg was, zei hij: ‘Weet je wat die kwam doen? Hij kwam me een game aanbieden.’ Hoe dan ook zitten er mensen aan de top met een paspoort, jongens die min of meer gesetteld zijn en de lagere rangen aansturen.

De Russische Tweeling is intussen bezig asiel aan te vragen in Servië omdat ze aan Poetin willen ontsnappen. Ik ga mee naar het aanvraagloket. Door mijn blonde haar denkt de medewerkster dat ik ook Russisch ben. We worden keihard afgesnauwd. Als iemand doorkrijgt dat ik een Europees paspoort heb, worden we direct weggebonjourd.

Belgrado

23 april

De wereld is hard op de straten van Belgrado. Vandaag zie ik, op weg naar het volleyballen, hoe twee mensen voor mijn ogen een busje worden ingeduwd. Soltan vertelt me dat het hem laatst ook is overkomen: opgepakt door de politie, in elkaar geslagen en teruggebracht naar een grenskamp.

In de kerk komen meer en meer Oekraïners. In de eerste weken zongen we samen, maar laatste tijd geven de Oekraïners aan dat ze niet meer kunnen doen alsof we één kerk zijn. De oorlog is te rauw geworden. Ondertussen heeft het Servisch asielsysteem een apart transitiekamp voor de Oekraïners geinstalleerd. Er was nog nooit zo’n mooi kamp met zulke snelle procedures.

24 april

Vandaag breng ik een bezoek aan Marta Stojic Mitrovic, een migratieexpert aan de Universiteit van Belgrado. Ze wil graag praten, want er is volgens haar veel te weinig aandacht voor migranten op de Balkan. We bespreken haar artikel ‘The Dark Side of Europeanisation’, waarin ze helder schetst hoe het politieke mechanisme ten opzichte van migratie werkt. Landen in deze regio zijn volgens haar al lang instrumenteel voor de EU om een uitgebreid regime van mobiliteitscontrole op te zetten aan de buitengrenzen. Maar nu, met aan de horizon een lidmaatschap van de EU of Schengen, groeit de bereidheid om extreem geweld te gebruiken in de grensbewaking, zoals de massale gewelddadige pushbacks door Kroatië of Bulgarije. ‘Servië, Bosnië en Herzegovina voegen zich intussen naar hun rol als dumpplaats van afgeschrikte migranten’, zegt ze.

Servië heeft baat bij het huidige beleid, vertelt ze. Servië krijgt geld voor de grensbewaking, maar niet voor het herbergen van migranten. De migratiecrisis die daardoor ontstaat draagt alleen maar bij aan het gevoel van ‘permacrisis’ – en dat komt de populisten in de regeing niet slecht uit. Dat het smokkelen grotendeels door tieners gebeurt, weet Stojic Mitrovic, maar ze heeft nog geen tijd gehad om erover te schrijven. Bovendien staat haar baan op de tocht; de populisten hebben het niet zo op het migratie-onderzoek van de sociologiefaculteit.

26 april

Soleyman heeft iets voor ons geregeld. ‘Je wilde toch een keer mee naar de grens?’ Er staat een taxi klaar in het centrum en ik moet instappen, samen met Feraidoon, Hamid en Mohsen, onderweg naar… waar eigenlijk? Eenmaal in de taxi begin ik te flippen. Fuck fuck fuck, denk ik, niemand weet waar ik ben. Ik zet mijn live locatie aan voor mijn Russische vrienden. Die denken dat ik gek geworden ben. Ondertussen is de taxichauffeur, een Serviër, helemaal blij dat ik in de auto zit, want hij heeft ooit in Nederland gewoond en hij houdt van Nederlandstalige muziek. Zo rijden we drie uur later Subotica binnen, de befaamde grensstad met door de speakers nederhopliedjes van Boef.

We stoppen bij de Lidl in het centrum. Er staan tientallen Afghaanse mensen bij elkaar. ‘Kom, snel’, zeggen mijn vrienden. ‘Niet met mensen praten nu.’ We komen uit bij een treinstation met verlaten wagons. Hier heb ik over gehoord. Er wonen tientallen, misschien honderden mensen in deze wagons. Uit het bos komen twee kinderen lopen, met een opa erbij. Ze praten wat met Feraidoon en hij geeft ze geld. Op aandringen van Feraidoon praten de kinderen wat met me en ze vertellen dat ze acht en vijftien zijn. Dit zijn dus de smokkelaars waar de EU zo op jaagt. Er worden mensen uitgewisseld, en ineens schudt Mohsen onze hand en verdwijnt met de groep de bossen in.

Terug in Belgrado slaat de twijfel toe. Zit ik niet te diep verstrikt in het netwerk? Feraidoon en Hamid vertellen dat ze soms aan me twijfelen. Waarom praat ik op eigen houtje met iedereen? Dat valt niet goed in een wereld van mensen on the move die sowieso al gevoelig zijn voor paranoia. Maar ook de Russen zijn flink chagrijnig, als ik terugkom in het hostel. Of ik wel weet waar ze doorheen moesten. Ik beloof dat ze volgende keer mee mogen naar de grens.

28 april

Goed nieuws van Mohsen: hij zit in Zwitserland. Maar er is ook slecht nieuws: we zijn gezien in Subotica, niet door de goede mensen. Feraidoon moet opeens weg uit Belgrado, dingen regelen. Ik krijg een anoniem telefoontje. Dat ik moet stoppen met wat ik aan het doen ben. Feraidoon stuurt me een foto van een bebloed hoofd. ‘Ze hebben me geslagen, omdat ik met je samenwerk. Ze zeggen dat jij de politie bent.’ Ik heb me in tijden niet zo akelig gevoeld. Bepaalde gebieden van de stad vermijd ik. Ook de rechtse Narodna Patrola (‘Volkspatrouille’) maakt me zenuwachtig. Er worden regelmatig foto’s van ngo-werkers in extreem-populistische Facebookgroepen gedeeld. Ik ben ook gefilmd, vorige week, en later zag ik daar een wazig screenshot van terug. Ik voel me iets veiliger met capuchon en pet. Ik wens dat de wereld zonder paranoia verder kan.

Mijn moeder vraagt waarom ik niet terugkom. Waarom heb ik toch dat gevoel dat ik moet blijven? Het raakt me wat er gebeurt. Zijn geen anderen die als mens omgaan met smokkelaars, die hen proberen te begrijpen, door de angst heen proberen te kijken? Onderzoekers en ngo’ers verklaren me voor gek. ‘Dit hoor je niet te doen’, zeggen ze allemaal.

Zonder naïef te zijn over de grotere criminelen die hierbij betrokken zijn, schrik ik ervan hoe de menselijke maat uit Europa is verdwenen. De meeste smokkelaars zijn op hun elfde weggelopen uit Afghanistan, teruggekaatst door de hekken van Europa en opgevangen door criminele netwerken die financiële zekerheid bieden. Verandert dit mechanisme iets aan hoe wij hierover praten, ons beleid maken? Zia, de roa-balat uit Šid, vat het mooi samen: ‘Your Navo countries bombed my village. Now I come to you, Europe, for work. Why is that not good?’ Nu voorziet zijn smokkelcontract ook zijn moeder en tantes van levensonderhoud.

10 mei

Ik zit in een spagaat. De universiteit doet dit onderzoek niet, ngo’ers zijn afwezig, en de kerkmensen leven in hun eigen wereld. Intussen nadert het wantrouwen onder mijn smokkelvrienden een kookpunt. In het donker loopt er een loopjongen achter me aan die me in de gaten moet houden. Ik weet niet of ik met hem moet praten of dat ik moet rennen. In de hoofdstraat zie ik toevallig de vrouwengroep van de kerk een restaurant binnenlopen, maar ze horen me niet als ik roep. Ik voel me totaal verloren. Wat doen ze hier? Waarom zitten ze op zo’n chique plek? De kerk hoort toch in de modder, naast Jezus, te staan? Als ik thuiskom, lees ik hoe Jezus buiten de stadsmuren connectie zoekt en eten deelt met mensen die worden behandeld als non-mens. Hij dineert met geldtroggelaars. Niet om hun werk goed te keuren, maar om te laten weten: ‘Hee, jij doet ertoe. Ik wil met jou eten. Jouw keuzes doen ertoe.’

Ik denk aan Zia. Hij is even oud als ik, maar hij is al zeven jaar aan het lopen. Werkte een tijdje in een Albanese fabriek, zit nu klem in Servië. Is 25 keer teruggeslagen bij de grens. Verdient nu bij als roa-balat. Hij doet het uit ‘vriendelijkheid’ voor vluchtelingen, zegt hij de ene keer. De andere keer zegt hij dat hij wordt ‘gebruikt’. Maar ten diepste, zegt hij, mist hij zijn moeder. Maar ik mis ook mijn moeder! We zijn gelijk.

25 mei

Iedereen is gelijk. Maar sommige mensen zijn gelijker dan anderen. Want ik kan in Belgrado op de bus stappen, terug naar huis. Terug over de snelweg, langs Šid, langs het motel waar ik heb gewerkt. Terug naar de Kroatische grens, waar de bus door de warmtescanner moet en waar ik een uur lang in de regen moet wachten, maar vervolgens word doorgelaten, langs het blauwe bord met gele sterren en daarin de tekst Welcome to Europe. Ik moet de hele reis huilen.


Feraidoon en Mohsen zitten nu in Zwitserland. Hamid zit in Engeland. Zia zit in Schotland. De Russische Tweeling zit in Thailand. Messi heeft via Channa werk gevonden in Hamburg bij een ngo die zich inzet tegen criminalisering van migranten. Soleyman, Mahmud en Heymad zitten nog in Servië. Het is Nayla nog niet gelukt om Engeland te bereiken.

Channa is afgestudeerd bij Conflictstudies aan de Universiteit van Utrecht op basis van haar onderzoek in Servië. Ze woont in Utrecht en werkt tijdelijk in een Afghaans restaurant.

Op donderdag 9 maart kun je met Channa in gesprek over haar ervaringen in Servië (en Calais). Locatie: Woongemeenschap Overhoop, Camera Obscuradreef 120, Utrecht, om 19.30u.

Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van Frank Mulder en is eerder gepubliceerd op de website van de Groene Amsterdammer. De namen in dit artikel zijn gefingeerd, de echte namen zijn bij de redactie bekend.

Channa van der Horst

Channa van der Horst woont in het Utrechtse Kanaleneiland en probeert Jezus te volgen in simpele en soms gekke dingen. Ze is enthousiast over de zee, gele verf, gastvrijheid en een wereld zonder muren.