Een paard op de snelweg


Het wordt steeds moeilijker om zonder smartphone de deur uit te gaan. Mogen mensen offline blijven meedoen aan de samenleving?

Amish op de weg (Chuck Crow, The Plain Dealer)

Zodra mensen mijn Nokia in het oog krijgen, klinken er steevast kreten van verrukking. ‘Bestáán die nog?’ grapt altijd iemand, meestal gevolgd door commentaar waar toch bewondering in doorklinkt, zo niet jaloezie, om dat eenvoudige leven dat ik me blijkbaar nog kan permitteren, maar waar hun werk ‘helaas’ te complex voor is geworden. Veel mensen willen graag wat minder telefoon. Maar we kunnen bijna niet meer zonder: om te mailen, te bankieren, podcasts te luisteren, de weg te vinden, of puur om de sociale druk die we voelen als we niets laten horen in de appgroep ‘Eenhoornfeestje Noor 9!’

Maar ik wil niet meedoen. Ik wil niet drukker leven, maar rustiger. Ik wil geen foto’s maken van mijn avondje uit. Ik wil ook geen foto’s bekijken van andermans avondje uit. Ook niet onderweg, als ik afleiding zoek omdat alle medereizigers in de coupé weggedoken zitten tussen oortjes of achter TikTok. Ik wil niet dat mijn leven sneller en makkelijker wordt. Ik wil minder schaakpotjes doen op chess.com. Ik wil Big Tech en Big Police niet helpen om beter te worden in gezichtsherkenning.

Ik wil niet dat de bank me belt omdat ik een betaling heb gedaan met het woord ‘Iran’ erin (als ik dat nog een keer doe, zeggen ze mijn rekening op). Ik wil geen drankjes bestellen via een QR-code, maar via een mens. Ik wil geen porno in mijn broekzak, waar ik op regenachtige dagen altijd bij kan. Ik wil niet meer maar minder afhankelijk worden van internet, van platforms die zoveel energie vreten dat Google nu zelfs eigen kerncentrales gaat bouwen. Ik wil geen accu in mijn zak hebben met coltan waar Congolese milities oorlog om voeren, met nikkel waar het regenwoud voor is gekapt en met zeldzame aardmetalen waar de diepe oceaanbodem voor wordt ontgonnen.

Dit gaat allemaal ook door zonder mij, dat weet ik wel. Maar dat heet verantwoordelijkheidsethiek. Ik wil er zo min mogelijk mee te maken hebben.

Mijn goede vriend Bert heeft helemaal geen telefoon en ook geen computer. Als ik hem wil spreken, moet ik aankloppen bij mijn achterburen, waar hij op vrijdag altijd eet. Hij staat met beide benen in het offline leven. Hij is honderd procent aanwezig. Hij zegt dat hij beter naar de ‘zachte stem van God’ kan luisteren als hij minder wordt afgeleid door prikkels van mensen. Mensen vinden dat gek, en niet handig, maar altijd als ik met hem praat, besef ik weer dat gek, en handig, een kwestie van perspectief is.

Wat ik weleens mis zonder smartphone: zo’n app die vogelgeluiden kan herkennen. Dat is echt een mooi staaltje technologie. Al kent Bert die dan weer allemaal uit zijn blote hoofd. Dat komt ervan als je met aandacht leeft. Dat wil ik ook wel. Misschien ben ik ook wel gek.

Maar de waarheid is natuurlijk dat we over een tijdje niet meer zonder kunnen. We worden steeds meer verleid en verplicht om altijd online te zijn door continu dat communicatie- en identificatie-apparaatje bij ons te dragen. Wie niet mee wil doen, wordt de toegang tot publieke ruimtes en diensten ontzegd.

Ik ken nog genoeg mensen zonder smartphone en die hebben daar allemaal eigen, goede redenen voor. Wieneke Bon, docent Engels op het mbo, doet het bijvoorbeeld omdat het haar niet goed lukt om er beperkt en verstandig mee om te gaan. ‘Als ik alleen thuis ben met dat ding, ga ik series kijken en ik stop niet meer. Of ik ga eindeloos op Reddit zitten om overal over mee te praten. Het trekt, ik wil niks missen. Ik ben verslavingsgevoelig, of het nu gaat om sporten, fastfood of nieuws kijken, ik kan niet goed maathouden. Ik heb ontdekt dat stoppen soms het beste is.’

Natuurlijk heeft dat nadelen, zegt ze eerlijk. ‘Ik mis oude vrienden die ik via WhatsApp kon blijven volgen, ik mis de updates over hun kinderen. Maar goed. Ik krijg er veel tijd voor terug, die ik nu aan mijn eigen kinderen kan besteden. Nu denk ik, voor het eerst eigenlijk: ik wil nooit meer terug.’ Er is één probleem, zegt ze: haar werkmail. ‘Inloggen in de Microsoft-omgeving kan alleen met een smartphone. Ik zit nu tijdelijk thuis met ouderschapsverlof. Maar wat als ik terugkom en ik heb geen smartphone meer?’

Arend Smilde heeft weer andere overwegingen. Voor hem is appen of series kijken geen verleiding. Hij ziet internet als zegen, hij maakt er dankbaar gebruik van voor zijn werk als vertaler. Maar een smartphone wil hij niet. Digitalisering leidt tot een zorgwekkende machtsconcentratie, zegt hij. ‘Wij hadden laatst een Iraanse predikant op bezoek, die had moeten vluchten uit Iran, omdat hij werd gedwongen om altijd zijn smartphone bij zich te hebben. In zo’n land gaat het zonder omwegen, maar iets soortgelijks, met een heleboel omwegen, gebeurt hier ook. Je kunt erop wachten dat al die kennis en macht in onfrisse handen vallen.’

En zo zijn er nog heel veel andere geheel- of halfonthouders, van mensen die nog nooit een smartphone hebben aangeraakt tot mensen die het ding gefrustreerd aan de wilgen hebben gehangen en hun oude onverwoestbare Nokia 3310 hebben opgeduikeld, (of een nieuwe versie daarvan die op 3G werkt). Door de ontwikkelingen in Washington zijn steeds meer mensen gemotiveerd om sociale media te weren in hun leven, en sommige mensen kiezen voor een telefoon die hen daarbij helpt, zoals de Lightphone, waar je alleen podcasts en kaarten op kunt zetten.

Weer een andere groep heeft een smartphone voor werk en probeert het ding verder in het hok te houden. En er zijn mensen die het nog steeds helemaal zonder computers en internet doen, hooguit in de bieb, niet omdat ze digibeet zijn, maar omdat ze daar bewust voor kiezen, ook al moeten ze steeds moeilijker toeren uithalen om aangifte te doen, hun geld over te maken of een afspraak te maken met het onderhoudsbedrijf van hun cv-ketel. Maar de grote vraag is: hoelang mogen zij nog vrij hun keuze maken? En ik?

‘De smartphone is een oplossing voor het probleem dat je hebt als iedereen om je heen een smartphone heeft’, schrijft socioloog en filosoof Willem Schinkel in zijn boekje Aphonismen: Waarom ik geen mobiele telefoon heb. Schinkel wil geen draagbaar afluistermachientje annex grenspoortje dat ons continu inplugt in een kapitalistische infrastructuur. ‘Het is een infrastructuur die ons tot object maakt van calculatie en coördinatie door machten die zich niet democratisch laten controleren.’ Maar goed. Leg dat maar eens uit aan de taekwando-juf van je zoontje. Ze had nog zo duidelijk in de groepsapp gezet dat de les vandaag een uur later zou beginnen. Als je dan nog voor een dichte deur staat, kan zij er verder ook niks aan doen.

Ook de man van het PostNL-punt wil me niet helpen als ik een stapel pakketjes tegelijk op de bus wil doen. Eentje kan nog, maar voor zo’n stapel moet ik toch echt online QR-codes downloaden zodat hij ze kan scannen. Of ik moet pakketzegels plakken, dure. Nee, aan de balie worden die niet verkocht. Moet ik online bestellen. Ik laat mijn Nokia zien, maar hij haalt z’n schouders op alsof ik de onredelijke partij ben, alsof ik zo nodig met paard en wagen op de snelweg wil rijden en autorijders dwing om voor me uit te wijken.

Twee dingen, meneer de postzegelman. Ik heb inderdaad een paard, waar ik uitermate tevreden over ben, maar de dwang ligt toch echt bij u en niet bij mij. Ten tweede: ik ben helemaal niet tegen uw auto, maar wel tegen de snelweg en de zuigkracht die ervan uitgaat, waardoor onze hele maatschappij in no time wordt geasfalteerd. Een steeds groter deel van ons leven wordt overgeheveld naar een online wereld.

De vrijheid om offline te mogen leven is voor de héle samenleving belangrijk, zegt José van Dijck als ik haar hier telefonisch wat vragen over stel. Zij heeft als hoogleraar media en digitale samenleving veel onderzoek gedaan naar de macht van platforms, zoals Google, Microsoft of Amazon. ‘Ik heb onderzocht wat hun businessmodellen zijn en hoe onderwijs, zorg, media en veel meer domeinen er afhankelijk van worden. Zij knopen steeds meer online diensten aan elkaar. De macht raakt geconcentreerd bij een handvol bedrijven. Bedenk eens wat er mogelijk wordt nu Elon Musk zijn krachten bundelt met Trump.’ Dat weldenkende mensen, ook journalisten en academici, nog steeds gewoon op X zitten, vindt ze werkelijk onbegrijpelijk.

Van Dijck heeft zelf een acht jaar oude iPhone. ‘Die probeer ik zo min mogelijk te gebruiken. Ik heb ’m alleen altijd nodig voor inloggen. Ik kan mijn online werkomgeving alleen maar in met 2-factor authenticatie. Maar omdat hij geen updates meer kan laden, zal ik binnenkort wel een vervanging moeten zoeken.’ Dat doet ze met tegenzin. ‘Ik vind het heel onwenselijk dat we allemaal afhankelijk worden van één apparaat. Ik zou wel willen dat er standaard alternatieven waren voor allerlei handelingen waarvoor we nu een smartphone nodig hebben.’ Dat is dus niet alleen belangrijk voor mensen die om privéredenen geen smartphone willen. ‘Het is voor onze hele samenleving belangrijk dat mensen zelf kunnen kiezen om zo’n ding wel of niet te gebruiken.’

Een tijdje geleden stond ik met mijn gezin voor het Spoorwegmuseum, toen bleek dat je alleen naar binnen mocht met een QR-code voor een gereserveerd tijdsslot. Kinderen bezorgd, in lichte paniek bijna, want hoe kan ik zo stom zijn dat ik aanneem dat je overal maar binnenkomt zonder telefoon. Gelukkig had dit museum nog mensen van vlees en bloed rondlopen. ‘Loop deze keer maar door, hoor. Het is nog een proef.’ Met een triomfantelijke blik liep ik door – ‘kijk, zo deden we dat vroeger, toen we nog praatten met elkaar’ – maar vanbinnen wist ik dat dit de laatste keer was zonder online reservering. Komt de dwang niet van de suppoost, dan wel van mijn gezin, dat niet nog een keer het risico wil lopen dat een leuk uitje in het water valt.

Wie zonder smartphone leeft, merkt aan den lijve dat de maatschappij steeds meer digitale toegangspoortjes en sorteervakjes opwerpt voor allerlei diensten, voorzieningen en ruimtes. Voor reserveringen heb je een QR-code nodig. Meestal kun je die uitprinten, maar dat is omslachtig, en bovendien is er geen technologie met zó’n grote faalkans als printers. Een auto huren via MyWheels kan alleen nog via je mobiel. Werken kan bij veel bedrijven alleen nog in de cloud, waar je met je telefoon in moet. Zonnepanelen monitoren, elektrische auto’s opladen, een gehoorapparaat bedienen en korting krijgen in de supermarkt – voor steeds meer dingen heb je een app nodig. De jongerendagkaart van de NS, die veel geld scheelt, is alleen nog maar te koop in de app.

Maar het hoogste hek wordt op dit moment gebouwd door banken, die allemaal hun ‘identifiers’ aan het uitfaseren zijn en geen klanten meer toelaten zonder smartphone – die vaak ook nog nieuw moet zijn. Mijn zoon van veertien heeft net een ASN Jongerenrekening geopend. Nu blijkt dat hij, omdat hij geen smartphone heeft, geen betalingen kan doen. Dat waren ze vergeten in de voorwaarden te zetten. Hoe kan hij nu nog meedoen aan de economie?

‘Ik vind het uit den boze om mensen het gebruik van een smartphone op te leggen’, zegt Tijmen Wisman, universitair docent privacyrecht aan de Vrije Universiteit, tevens voorzitter Platform Bescherming Burgerrechten. ‘Het hebben van zo’n ding verandert hoe je in het leven staat. Ik merk dat aan mezelf. Ik kan me zelf al niet bedwingen om de hele dag de NOS-site te checken. God weet waarom, wat staat daar nu op? Het is een tic. Kun je nagaan hoe dat bij kinderen is, die worden vanaf hun jeugd al aan een soort digitale heroïne blootgesteld. Kijk eens rond in de tram hoe ze zich daar allemaal volzuigen met TikTok-filmpjes.’

Ook Wisman richt zich in zijn onderzoek vooral op de machtsvraag erachter. ‘We laten overal digitale sporen achter. Onze data kunnen worden gebruikt om ons te monitoren. En ook om te bepalen wie wel of niet korting krijgt, wie wel of niet mee mag doen. Dit gaat dus niet alleen over privacy. Het is breder. In een digitale samenleving kan de macht makkelijk gecentraliseerd worden. We hebben allemaal waarborgen tegen autoritarisme. Maar we zijn de samenleving nu zo aan het bouwen dat het fysiek gezien toch makkelijk te organiseren is. Als de verkeerde partijen winnen, dan zijn al onze instituties snel afgebroken.’

Het gaat hier dus niet alleen om de vraag wat de voor- en nadelen zijn van de telefoon. Maar om de vraag of je zelf mag kiezen, en of publieke diensten en ruimtes offline toegankelijk blijven.

Een van de domeinen waar deze strijd het moeilijkst gaat worden, is het betaalsysteem, zegt Jaap-Henk Hoepman, specialist privacy by design en identity management aan onder meer de Radboud Universiteit. In het betaalverkeer gaat de digitalisering het hardst. De verschuiving is niet alleen van contant naar pinpas, maar ook van pinpas naar mobiel betalen – en binnen de mobiel naar alleen Google Pay. ‘Ik probeer zoveel mogelijk contant te betalen’, zegt hij. ‘Maar de regels worden steeds strenger, vooral in Nederland. Je mag steeds minder opnemen en banken mogen steeds verder meekijken. Het net wordt aangetrokken. Maar het is heel belangrijk dat die ruimte blijft bestaan. Het is de enige vorm van anoniem betalen.’

Den Haag en vooral Brussel zien digitalisering juist als belangrijk doel. Met de huidige plannen zal onze telefoon- en internetafhankelijkheid alleen maar groter worden. Over een paar jaar waarschijnlijk de digitale euro, waar de Europese Centrale Bank aan werkt. Maar veel eerder nog de eIDAS2, de online identiteit waar Brussel aan werkt, die we allemaal kunnen gaan beheren via een e-wallet. In 2026 of 2027 moet iedere burger zo’n elektronische portefeuille hebben. Overheden, internetplatforms en andere grote spelers moeten dan klaar zijn om de digitale data die daarin staan te accepteren. Het doel is dat je met je telefoon niet alleen je paspoort, maar ook diploma’s, vervoersbewijzen of vaccinatiebewijzen kunt delen, zegt Hoepman. Of je leeftijd, als je bijvoorbeeld een Facebook-account wil openen. Vrijblijvend, uiteraard.

Oude manieren van identificatie blijven nog geldig. Maar het is maar de vraag of marktpartijen, bijvoorbeeld, zich daaraan gaan houden. ‘Als iedereen met een smartphone de e-wallet bij zich draagt, wordt het wel heel makkelijk voor allerlei organisaties en dienstverleners om te zeggen: nou, laat maar zien. Denk aan concertkaartjes of boardingpassen. En wat gaan supermarkten of restaurants doen met de leeftijdsverificatie bij alcohol? Of wat als er weer een pandemie komt en er komt een roep om digitale coronapassen die je bij de ingang van een café kunt checken?’

Onze kinderen krijgen geen telefoon voor hun twaalfde, dat is een no-brainer. Daarna laten we ze zelf kiezen hoe ze willen omgaan met de problemen die ontstaan doordat iedereen om hen heen een smartphone heeft. Eén zoon heeft een app gevonden die zijn scherm altijd op zwart-wit zet. Dan zijn alle door Meta bedachte verleidingstrucs een stuk minder aanlokkelijk voor het brein. Een andere (die van de bankrekening) heeft heel dapper gekozen voor toetreding tot het Nokia-kamp. Mensen geven mij daar vaak de schuld van, maar hij heeft dit toch echt zonder mij besloten. Appen met vrienden kan prima via de laptop, gedoseerd. ‘Anders ga ik de hele dag zitten gamen’, zegt hij. Hij is de enige op de hele school. Leuk is anders, want in de pauzes zit de rest van de jongens inderdaad te gamen.

Het goede nieuws is wel dat het debat hierover het afgelopen jaar is losgebarsten, in elk geval in sommige kritische kringen. Niet in het minst door het boek Generatie angststoornis van Jonathan Haidt, die wijst op de grote sociale, emotionele en cognitieve kosten van sociale media voor kinderen en jonge tieners. Scholen moeten intussen nadenken over telefoonbeleid, en ook ouders roeren zich, in het netwerk Smartphonevrij Opgroeien. Dat is een uit Engeland overgewaaid initiatief, dat onder anderen geleid wordt door Merel Uildriks, journalist, en Thekla Reuten, actrice.

Omdat ik daar meer over wil weten, spreek ik met ze af in een Amsterdams koffietentje. Ze zijn overdonderd door alle interesse. ‘Er is zo veel gretigheid bij ouders, we hoefden er alleen maar een lucifer bij te houden. Onze website ging op 1 juli online en nu hebben we al een netwerk met vijfhonderd oudergroepen. Het is echt overweldigend.’

Hun boodschap is eenvoudig: ‘We willen dat kinderen het recht hebben om gezond op te groeien, zonder smartphone, zo lang hun brein nog kritische sociale en mentale functies moet ontwikkelen. Je kunt prima digitaal wijs worden zonder eigen telefoon en sociale-media-account. Stel het gewoon even uit, tot hun veertiende. En als je bang bent dat je kind in de klas als enige geen smartphone heeft, richt dan een oudergroepje op. Beleg een koffieochtend en deel je zorgen.’ Ze hebben het zelf gedaan, met de ouders van groep 8 van hun kinderen. ‘Nu hebben tien kinderen in de klas geen smartphone maar een Nokia.’

Schoolbesturen zijn zelf vaak huiverig voor een ethische positie, zien Reuten en Uildriks. ‘In plaats van vertellen wat het echt met kinderen doet, huren ze een bedrijf in voor lessen mediawijsheid, maar die nemen vaak hun eigen optimistische techvisie mee en het advies is dan meestal: geef je kind een smartphone, dan kan het ermee leren omgaan. Maar wat doen die kinderen? Die zitten in no time op de sociale media, ze omzeilen alle filters en veranderen soms in een paar maanden tijd van creatieve, blije kinderen in scrollende zombies, kwetsbaar voor allerlei vormen van verleiding, reclame voor cosmetica en porno, en eindeloze vergelijking. Wij willen dat onze kinderen niet aandoen.’

En wat als ze volgend jaar naar de middelbare school gaan? Alle huiswerk en roosters en cijfers worden gedeeld via Magister. ‘Daarom praten we nu met de wethouder. Want ook middelbare scholen moeten de knop omzetten. Het zit soms in heel eenvoudige dingen, zoals lesroosters weer uitprinten en ophangen.’

Het onderwerp leeft, en dat is prachtig. Maar voor hoe lang? We kunnen allemaal heel bewust zijn – maar het is allemaal voor niks als iedere scholier over een paar jaar toch zo’n ding bij zich moet dragen, om het ov in te kunnen, in te loggen in de e-mail of de tosti in de kantine te betalen.

‘Ach’, zei een moeder tegen me toen ik iets te kritisch keek naar een kind dat bijna in haar scherm verdween, ‘het kost nu eenmaal even tijd voordat we een balans vinden in de omgang met de telefoon.’ Maar dit is precies wat niet gaat gebeuren. Het scherm is geen losstaand machientje. Het scherm is een interface met een systeem daarachter. Dat systeem ‘wil’ helemaal geen balans, het wil een steeds groter deel van ons leven koloniseren, in kaart brengen, optimaliseren en commercieel uitbaten.

Het probleem daarvan is dat we erin geloven, constateerde de Franse techniekcriticus Jacques Ellul een halve eeuw geleden al. Wij accepteren alles wat het technische systeem ons biedt, bevangen als we zijn door een religieus ontzag over de wonderen die het doet. Om daar weer vrij van te worden, zag hij maar één oplossing: iconoclasme. Iconoclasme betekent het stukmaken van religieuze beelden, om te laten zien dat het geen goden zijn, maar dingen. Dat klinkt wellicht dramatisch, maar het tegendeel is waar. Het is een heel praktisch en bovendien vrolijk advies, dat je zowel in het groot als in het klein kunt toepassen.

Geen ontzag hebben voor die telefoon. Ook geen angst. Weigeren om er een te kopen. Of een ‘light’ model kiezen waar geen sociale media op kunnen. Een ‘vaste’ mobiel nemen, voor in de la, met verschillende profielen zodat het hele gezin hem kan gebruiken voor inlogzaken. Of er een grote barst in laten vallen en het scherm niet vervangen. Het beeld op zwart-wit zetten. Alternatieven zoeken voor grote platforms. Klachtenprocedures aanspannen tegen banken die mensen zonder app weigeren (dit is een aankondiging). En vooral: heel vaak thuislaten – net als die pinpas die ermee gaat samensmelten – zodat al die bankmedewerkers, taekwando-juffen, caissières en ambtenaren gewend blijven aan die irritante lui die telkens weer met hun schommelende paard en wagen de snelweg op komen, tussen het gejakker van de auto’s door.

Ik weet het, de kans is groot dat de snelweg binnen afzienbare tijd wordt schoongeveegd en dat we niet meer mogen meedoen zonder permanent een telefoon bij ons te dragen. Als dat gebeurt, wil ik de laatste zijn die inplugt. Alhoewel, dat zal Bert wel zijn, want die gaat nog liever in het bos wonen, bij de vogels.

Dit artikel is eerder verschenen in De Groene Amsterdammer

Frank Mulder is schrijver en publiceert onder andere in weekblad De Groene Amsterdammer. Hij woont in een woongemeenschap in de Utrechtse wijk Overvecht met zijn gezin, samen met mensen uit alle hoeken en gaten van de wereld.