Hoewel zijn naam maar niet te binnen wil schieten kan ik mij een Russische schrijver herinneren die zijn boek opent met de beschrijving van een eerste zonnige lentedag na een lange koude en donkere winter waarop de bloemen bloeien in het park, de vogels zingen in de bomen en kinderen eindelijk weer buiten spelen. Dit beeld wordt echter in de kiem gesmoord als de mannen in de buurt hun motormaaiers starten en op luidruchtige wijze het lentegroen kortwieken.

Een gewoonte die je in onze samenleving tegenwoordig niet alleen in de weekenden, maar zelfs door de week in alle lagen van de bevolking kunt waarnemen en bestuderen. Na jarenlange observatie mijnerzijds ben ik tot de slotsom gekomen dat dit het teken is dat het begin van het einde van onze beschaving inluidt. Ik leg hier uit waarom.
In de dorpskerk van een klein plaatsje in Zuid-Beveland hangt een schilderij van de hoofdstraat, ergens in de 18e eeuw. Aan weerskanten van de onverharde straat staan woonhuizen met de kerk op de achtergrond. Mensen oefenen voor het huis hun ambacht uit en mooie oude bomen staan er willekeurig bij te kijken alsof zij elk moment weer verder kunnen wandelen. Erf en pad vloeien geleidelijk in elkaar over en door het midden ervan trekt een schaapherder met zijn kudde richting de kijker. Het is alsof hij zijn schaapjes net uit het kerkgebouw heeft geleid om ze op de schorren buitendijks te laten grazen.
Het doet mij denken aan de onverwacht lange passage uit het Spreukenboek van het oude testament: “Zorg ervoor dat u (de gezichten van) uw schapen goed kent, richt uw hart op de kudden. Want rijkdom is er niet voor eeuwig of zal een diadeem van generatie op generatie blijven? Als het eerste gras verdwenen is, het tweede gras verschijnt en de kruiden van de bergen verzameld zijn, dan zult u lammeren hebben voor uw kleding en bokken als koopprijs voor een akker. Bovendien zult u genoeg geitenmelk hebben als uw voedsel, als voedsel voor uw huis en als levensonderhoud voor uw dienstmeisjes” (27: 23-27 HSV).
Wie nu door de bovengenoemde dorpsstraat rijdt (!), ziet afgeperkte tuintjes, strak getrokken stoepranden en iemand op een lawaaiige maaimachine die de naar de zon gerichte bloemhoofdjes van madelief en paardenbloem in het gazon van de openbare ruimte afkapt. Verder is er geen kip tussen de geparkeerde auto’s op straat te zien. Dat maaien is nodig, want anders vinden aanwonenden dit niet ‘netjes’. Gras is in de beleving van de meeste mensen niet meer de ‘grote graszode’ van Albrecht Dürer (1503), maar een abstractie van wat netjes hoort te zijn. Een verwilderd grasveldje dat vrijelijk groeit en bloeit, dient onverwijld ‘gefatsoeneerd’ te worden en het liefst door een deskundig en professioneel ‘groen’bedrijf of overheidsinstantie.
Mijn beide opa’s die veehouder waren en koeien en schapen hielden, zouden zich in hun graf omdraaien als zij notie hadden van wat zich boven hun hoofd allemaal afspeelt. Het onderhouden van een gazon was in hun ogen een doodzonde. Op hun erf voor het huis liepen altijd wel een paar kalveren, schapen of een zieke koe te grazen. Lang gras op de dijken en in de bermen werd met de zeis gemaaid en gehooid. Omdat wij tegenwoordig geen inkomen meer uit gras halen, laten we het na het maaien liggen rotten omdat het te duur is om er iets mee te doen. We laten er slechts onze honden in schijten. Het aardige is dat het onderhoud van al dit gras door de stijgende loonkosten steeds meer aan een maairobot wordt overgelaten. Bij ons in het dorp maait de maairobot de hele dag door het voetbalveld om ’s avonds automatisch weer naar zijn hokje terug te keren. Het toppunt van onze macht waarop wij boven de natuur ten hemel stijgen is natuurlijk de aanleg van plastic kunstgrasvelden. Zo schakelen wij zowel het gras, het vee en uiteindelijk onszelf uit.
Zoals de eskimo’s vijftig woorden voor sneeuw en ijs hebben, lijkt het mij denkbaar dat beschavingen die zijn gebouwd op gras – bijvoorbeeld het Mongoolse rijk – ook zoveel termen voor deze vorm van vegetatie hebben. De spreukentekst noemt er slechts drie: het eerste gras, het etgroen dat sappig en eiwitrijk aan het begin van de lente groeit. Het tweede gras, dat meestal wordt gemaaid en als hooi wordt opgeslagen voor de winter. Hierin zitten de zaden van de grassen die een belangrijke bron van koolhydraten zijn om in de winter op te teren. De kruiden, uit de bergen of andere minder vruchtbare streken, zijn geneeskrachtig of drijven wormen en parasieten uit de ingewanden. En behalve voedsel voor veel dieren, leven ook bijen en andere insecten van de bloemen in het gras. Bovendien verzorgt één vierkante meter gras levenslang onze dagelijkse zuurstofvoorziening.
Het kan geen kwaad om voorbeeld te nemen aan de Rechabieten, een Joodse familie van gekkies die weigerden om in steden te wonen en om akkers te ploegen. Zij en hun kudden bleven hun bestaan baseren op gras; zij wáren gras! Jezus liet zijn mensenkudde met het oog op deze levenshouding zitten in het vele groene gras (Markus 6 en Johannes 6) om hen te voeden met woord, brood en vis.
Gelukkig zijn er mensen die opstaan en hun stem verheffen om het gras en de bloemen te behouden. Zowel in de grote stad, zoals in een parkje op een plein waar ik even zit te wachten, als in kleine dorpjes in afgelegen provincies wordt de verharding overhoop gehaald voor margrieten, koekoeks- en korenbloemen of worden paarden- en pinksterbloemen, madeliefjes en vogelmelk aan de woedende machinerie ontrukt. Want naast een stem die roept in de woestijn is er een profetische stem die roept in de graslanden: “alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras”. Wanneer wij het gras weer hoger waarderen, dan zal rijkdom en eeuwig voortbestaan ons deel zijn.
Nanning-Jan is zelfstandig ecoloog voor onderzoek en advies bij allerlei bouw- en sloopprojecten. Daarbij experimenteert hij op zijn hectare ‘land van melk en honing’ met de landbouwwetten van Mozes.