‘Het is hartverscheurend wat er in Ethiopië is gebeurd’, zegt Rozina, een jonge vrouw die vol humor en vrolijkheid is. ‘Oorlog maakt alles kapot. Doordat ik weet waar ik voor leef, kan ik blij zijn, maar voor mijn land ben ik bang.’

Ik ben Rozina en ik woon in Rotterdam. Ik kom uit Ethiopië, dat al jaren in vrede heeft geleefd, nadat er in het verleden oorlog met Eritrea is geweest. Ik ben opgegroeid in vrede, ik had nooit oorlog gezien.
Ethiopië heeft drie grote etnische groepen, Tigrayers, Oromo’s en Amharen. Ik was Tigray en ik sprak Tigrinya, maar ik woonde in de hoofdstad Addis Ababa, en daar voelde ik weinig verschil. In de orthodoxe kerk, waar ik altijd kwam, was ook geen verschil. We waren allemaal één.
Op de universiteit had ik protestantse vrienden, en soms ging ik mee naar hun bijbelstudie. Ik zag daar de blijdschap die ze hadden als ze over Jezus praatten. Ik was daar open voor. Maar tegelijkertijd werd ik ook meer bewust van de orthodoxie. Ik ging elke ochtend naar orthodoxe vieringen, waar gezangen worden gezongen waar je weinig van begrijpt, en ik ging dat steeds mooier vinden. Als ik terugdenk aan Ethiopië is dat wat ik het meeste mis. Het is niet alleen zingen, het zijn rituelen, geuren. Ik kan het niet uitleggen, er is een gevoel aan verbonden, vooral als je binnen staat. Zelfs als je niet gelooft. Het is vreedzaam. Ik mis het echt. We bidden daar, al voor zonsopgang, samen met de heiligen die op de iconen staan. Ik heb ook het gevoel dat ik een connectie heb met Maria, ik bid ook naar haar.
Haat
Toen ik op de universiteit zat, was er een wisseling van de wacht. De Oromo’s kwamen aan de macht. Samen met de Amharen stookten ze de haat tegen de Tigrayers op, want die hadden daarvoor de macht gehad. Dat kwam zelfs de kerk in. Tigrayse priesters werden ontslagen en gevangen gezet. Later werd er zelfs gepreekt dat we het geweld tegen Tigray moesten steunen. Zo ontstond er langzaam een eigen Tigrayse kerk.
Je hoort wel van oorlog, maar je kan je niet voorstellen dat het echt gebeurt. Oorlog is heel bizar. In mijn vriendengroep had ik nooit haat gevoeld, maar nu begonnen vrienden zelfs de regering te geloven. Toen de aanval op de provincie Tigray begon, waar ook mijn ouders woonden, steunden ze dat gewoon. De oorlog duurde heel lang en was heel wreed. Er zijn een miljoen Tigrayers uitgemoord, er zijn er nog veel meer gevlucht. Het regeringsleger kreeg hulp van Turkije. Mijn vader heb ik nooit meer gezien, die zat in het Tigrayse leger en niemand weet waar hij nu is.
Ik woonde veilig in de hoofdstad, tot het Tigrayse leger begon te winnen. Toen werden mensen bang voor ons, ook al hadden we altijd door elkaar heen gewoond. Ik werd ontslagen bij de vliegmaatschappij waar ik werkte. En uiteindelijk ben ik thuis opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Rond middernacht brachten ze me een papier met daarop al mijn misdaden, dat ik een terrorist was die aanslagen wilde plegen in de stad. En al snel zat ik in de gevangenis. Daar zou ik een paar maanden blijven.
Het was één grote kamer, een soort grote huiskamer. Elke dag brachten ze mensen naar binnen, en als het vol was, dan kon je niet liggen en moest je de hele nacht blijven staan. Maar elke nacht werden er mensen meegenomen die ik nooit meer zag. Dat was vreselijk. Je denkt soms dat je leven over is. Maar de bewakers waren wel oké, die hadden die haat niet zo. Sommigen brachten me boeken, of zeep. We kregen ook te eten, al was het altijd evenveel dus als het vol was dan was er heel weinig per persoon.
Concentratiekamp
Na vier maanden brachten ze me naar een concentratiekamp bij de Keniaanse grens. Dat waren misschien wel de ergste maanden van mijn leven. Een open compound met een afdak waar we moesten slapen. Je ziet mensen sterven, neergeschoten worden. Als je dat ziet, wil je niet meer leven. Mannen en vrouwen door elkaar, ook krijgsgevangenen, ook oude mensen die medicijnen nodig hadden. Ze gaven ons elke dag één stuk brood, zo vies dat ik eerst dacht dat het vergiftigd was.
Zeven maanden na mijn arrestatie wist de man van mijn tante me op te sporen. Zij kregen het voor elkaar dat er een paar mensen weg mochten. ’s Nachts werd ik geroepen en naar buiten gebracht, met een paar anderen, naar een auto die ons naar Kenia bracht. We hadden geen papieren, dus we moesten in een huisje blijven. Soms kon ik mijn tante bellen, die vertelde dat ze probeerde me terug te halen naar Ethiopië.
Toen ik na drie maanden naar Addis Ababa werd gebracht, was de oorlog voorbij, maar ik kon nog niet naar mijn familie. Overal was nog haat. Ik moest weg. Met hulp van anderen wist ze iemand te regelen die me naar Nederland zou brengen. Tenminste, dat dacht ik. De smokkelaar zette me op een vliegtuig naar Roemenië en liet me daarna in de steek. In Roemenië heb ik veel meegemaakt, ik ben nog opgesloten door een man in een huis, waaruit ik ben bevrijd door de politie, maar uiteindelijk ben ik ongeschonden in Nederland beland.
Vergeving
In Nederland vroeg ik asiel aan, maar dat werd afgewezen. Ik wist niet meer wat ik moest doen. Na een paar omzwervingen kwam ik terecht in Overhoop, een woongemeenschap in Utrecht. Ik heb daar een jaar gewoond, in een appartement met heel lieve mensen, en het jaar is mooier geworden dan ik had kunnen voorspellen. Ik heb veel leuke dingen meegemaakt en ook veel geleerd.
Ik heb bijvoorbeeld geleerd dat je je boosheid aan God moet geven. Ik kon heel gefrustreerd zijn over die mannen in Roemenië, maar het maakt mijn eigen leven moeilijk en het heeft geen zin. Laat het aan God, dan word je vrij. Dat is een les die me elke dag nog helpt in het leven, het maakt het leven veel beter.
Wat me hoop geeft, is een vernieuwingsbeweging die begonnen is onder studenten. Ze heten Janderabaw, dat is het Ethiopische woord voor ‘kamerling’, de Ethiopiër uit het bijbelboek Handelingen die in Jezus gaat geloven. Een van de eerste dingen was dat ze afstand namen van de vlag, die iedereen op hun kleren droeg. Ze zeggen: we zijn eerst christenen, daarna Ethiopiërs. Als we sterven voor iets, laat dat voor Jezus zijn, en niet voor onze etniciteit. Als ik iets doe wat de ander verdrietig maakt – zoals de vlag dragen – moet ik het niet doen. Ze maken heel duidelijk wat het verschil is tussen geloof en nationalisme. Ze praten niet over politiek, alleen over Christus. Ze zeggen: we aanbidden dezelfde God, we spreken dezelfde taal, we moeten elkaar liefhebben. Ze praten niet over groepen.
Maar of dit genoeg is om ons land veiligheid te geven, dat weet ik niet. Ik heb niet heel veel hoop voor de kerk en voor mijn land. Ik ben er vooral verdrietig over. Er is zo veel geweld, en er zijn zo veel politici die nu proberen om weer de macht te grijpen. Als de ene groep klaar is, begint de volgende groep. Ik ben daar heel bang voor.
Bestemming
En toch ben ik niet de hele tijd verdrietig. Ik heb in mijn studententijd mijn geloof gevonden, en dat helpt me nog steeds elke dag. Ik weet nu dat we het op aarde niet zullen vinden. Onze bestemming is om later met God te zijn. We kunnen dus alles overlaten aan Gods wil, God heeft alles in zijn hand. Kijk nou naar mijn leven: toen ik geen plek had in Nederland, dacht ik dat het ellendig zou worden, en ineens kreeg ik een heel leuk jaar in een woongemeenschap.
Nu zit ik weerin een asielzoekerscentrum en zou ik eigenlijk heel somber moeten zijn, gezien de omstandigheden. Maar meestal ben ik eigenlijk heel blij. Doordat ik weet dat God alles in zijn hand houdt, kan ik het overlaten en voel ik me vrij.
Rozina
Rozina is 28 en woont sinds kort in Nederland. Vroeger werkte ze bij een vliegmaatschappij in Ethiopië. Nu wast ze auto's en werkt ze in een restaurant.