Als Nanning-Jan over zijn verwilderde natuurlandje in Zeeland dwaalt, dan fladderen de leeuweriken en oude bijbelteksten door elkaar heen, tot ze toevallig een preek vormen. Maar wat is toevallen?

Als u onderweg toevallig een vogelnest vindt in een boom of op de grond, een nest waarin een vogel op haar jongen of haar eieren zit, dan moet u het moederdier zelf ontzien als u het nest mocht uithalen. De jongen mag u meenemen, maar de moeder moet u in elk geval laten gaan. Dan zal het u goed gaan, een lang leven zal u beschoren zijn.
Deuteronomium 22: 6-7
Meer dan dertig jaar leefde Fred Bruemmer, als ‘Inuk onder de Inuït’, de zomermaanden mee met een Inuït-familie in het noorden van Canada. Op een gegeven moment wordt er gepraat over een bootreis naar Pikyoolak of ‘the Savage Islands’ (de woeste eilanden) aan de noordkust van de Hudsonstraat. Op deze eilanden broeden sinds jaar en dag duizenden eidereenden. Ongeveer in de maand juni, ijs en weder dienende, werd deze tocht met het hele kamp ondernomen. Fred, Duitser van afkomst en ‘Ordnung muss sein’, vraagt voortdurend wanneer ze gaan vertrekken, zodat hij op tijd zijn voorbereidingen kan treffen. Het antwoord luidt steevast: ‘Achoo’ (ik weet het niet) of: ‘Imaha kaupat’ (misschien morgen). Op een gegeven moment is hij het beu en laat het onderwerp zitten. Maar op een dag is plotseling het hele kamp in rep en roer; heen en weer rennende vrouwen en kinderen, blaffende honden, tenten worden afgebroken, boten worden vol geladen en binnen een uur is het hele kamp onderweg naar de eilandengroep. Tweeënhalve dag varen ze door, terwijl ze koken, eten en slapen in de boten. Als ze op de eilanden aankomen zijn de eidereenden net begonnen met het leggen van hun eieren. Duizenden eieren worden verzameld, gegeten en opgeslagen voor de komende winterperiode. Fred: “Het leek een wonder dat er na die jaarlijkse strooptochten nog zoveel eenden waren. Maar zo vroeg in het seizoen was de kans groot dat de beroofde eenden nog een vervolglegsel produceerden.”
De tekst van deze preek heb ik gekozen uit de NBV21. Hierin wordt namelijk het woord ‘toeval’ gebruikt. De twee verzen lijken overigens zelf ook toevallig in het boek Deuteronomium op te duiken; in de NBV51 staan ze gerangschikt onder ‘’Verschillende voorschriften”, die onderling weinig met elkaar te maken hebben. Volgens veel christenen bestaat toeval niet. Als dat betekent dat alle gebeurtenissen van tevoren vastliggen en God hetzelfde is als het onafwendbaar (nood)lot ben ik het niet met ze eens. Maar als het woord ‘toe vallen’ betekent en als wij daarachter een Voorzienigheid vermoeden, dan bestaat het toeval toevallig wèl.
In mijn jonge jaren deed ik een keer mee met een vleermuisinventarisatie in het Gooi. Dat ging de hele nacht door en zondagmorgen eindigde het kamp tegen zonsopkomst. Als ik de eredienst in mijn kerk in Waterland wilde meemaken, moest ik direct op de fiets stappen om op tijd aan te komen. Tijd en middelen ontbraken om een ontbijt te regelen, maar toevallig vond ik onderweg op het fietspad een keurig ingepakt 12-uurtje dat iemand de dag tevoren was verloren. Gevoed en gelaafd door deze wonderbare spijziging viel ik tijdens de dienst in slaap.
In de tijd van het oude testament waren er nog geen tankstations met supermarkt, drive-in en coffee-to-go. Wanneer je bezig was op het veld of boomgaard of onderweg op een voetreis naar de stad, was het vinden van een vogelnest van een palmtortel in een boom of een sporenkievit op een akker, een traktatie die alleen jou te beurt viel. Hoe een en ander werd geconsumeerd weet ik niet. De eieren zullen wel meteen zijn opgegeten. Jonge tortelduiven kun je thuis houden en opkweken, want die paar schriele kuikens hebben maar weinig voedingswaarde.
In elk geval wordt er nadrukkelijk in het voorschrift vermeld dat de moedervogel gespaard moet worden. De meeste moedervogels zullen maken dat ze weg komen als zij iemand in de boom naar zich toe zien klimmen. Een kievit zal jou zelfs van zijn nest proberen weg te lokken. Maar andere moedervogels blijven vanwege hun broedinstinct gewoon zitten en je zou ze als een broedse kip van hun nest kunnen plukken en aan het spit rijgen.
Het toevallen van een vogelnest is een gift van God aan jou. Maar, net als bij de oogst van landbouwproducten is niet álles voor jou. Je moet een tiende deel aan de tempeldienst geven, de hoeken en de randen van je akker mag je niet oogsten ten behoeve van de weduwen, wezen en vreemdelingen en zo moet je ook de moedervogel laten gaan. Dat is niet zozeer in de betekenis van: niet de kip met de gouden eieren slachten. En ook niet, zoals in het commentaar van de Statenvertaling staat, dat op die manier werd geleerd om de voedselvoorziening in Israël veilig te stellen. Wie de moedervogel wel zou meenemen en slachten of wie de gehele oogst van zijn land afmaait en meeneemt, ontneemt God de mogelijkheid om ook andere mensen (weduwen, wezen, vreemdelingen) en schepsels van voedsel te voorzien.
Ik zie je denken: dat is interessant allemaal, maar ik kan hier helemaal niets mee. Dat klopt. In onze samenleving waar niets aan het toeval wordt overgelaten is niets ongerijmds meer mogelijk. In het leven van de Inuït, een nomadenbestaan tussen jacht- en visgebieden, zonder agenda en onder weersomstandigheden die binnen een uur kunnen veranderen van zonneschijn naar sneeuwstorm was echter alles mogelijk. Hun leven was niet doelgericht, maar zij verstonden de kunst om hun eigen stemming te peilen en op het juiste moment te doen wat kon en nodig was. Elk dier waarop zij jaagden, bood zichzelf aan in de beleving van de Inuït. Ons instinct om het toeval als het ware tegemoet te gaan, zoals de Inuït rond de Noordpool, is afgestompt. Wij kunnen er in onze samenleving en in onze tijd inderdaad niets meer mee.
In onze moderne landbouw wordt elke spriet en stengel drie keer van het land gehaald. Daardoor is sinds de zestiger jaren 95% van de veldleeuweriken in Nederland uitgestorven. Jezus zegt in Mattheus 6:26 tegen ons dat wij naar de vogels in de lucht moeten kijken, die niet zaaien en niet oogsten en geen voorraadschuren vullen. “Het is jullie Hemelse vader die ze voedt.”
Als ik naar een veldleeuwerik kijk en luister die vandaag hoog in de lucht en onbekommerd zijn territoriumlied zingt en wier nest morgen onder de klepelmaaier verdwijnt, vraag ik mij af of God zich nog wel bekommert om die veldleeuwerik. Want als die 95% Hem uit zijn hand zijn gevallen, kunnen wij dan nog wel op zijn dagelijkse zorg rekenen?
Waarschijnlijker is het dat wij zo geraffineerd zaaien en oogsten en voorraden aanleggen, dat wij God niet meer nodig hebben. Als gevolg daarvan maken wij het God onmogelijk Zelf voor zijn schepping te zorgen. Dat maakt ons ‘geef ons heden ons dagelijks brood’ tot een holle frase of zelfs een godslasterlijk gebed. En daar kan God niets mee.
Maar God gaat verder en blijft zijn zorg voor ons en de schepping aanbieden. Zitten er bij jou gierzwaluwen onder de betonnen kantpannen van het woonblok waar je woont? Of huismussen onder de pannen boven de dakgoot en huiszwaluwen onder de overstek? De dichter van psalm 84 merkt ze op en ziet dat zij hun heil bij God zelf zoeken. Waarom zouden we hen niet beschermen als er verbouwd of geïsoleerd moeten worden? Laten we hen juist tegemoetkomen en daar waar het mogelijk is en zin heeft voorzieningen treffen. Doe het grint en de tegels uit de tuin en maak jouw witgekalkte graf weer tot een hof met bomen en struiken. Waar de huismussen een stofbad kunnen nemen en in de bosjes met elkaar kunnen twitteren. En waar de heggemus, merel, roodborstje en winterkoninkje kunnen nestelen zonder dat je hun eieren of jongen nodig hebt.
En als je daarmee klaar bent, kijk dan zondagmorgen eens naar jullie eigen tempelgebouw! Welke planten en dieren zoeken daar ook hun heil bij God? Als het een monumentaal gebouw is, zijn er misschien wel muurplanten daar waar de dakgoot lekt. Of misschien zijn er wel vleermuizen op de zolder, daar waar jullie als gemeente het financieel archief of andere rommel bewaart! En als het een modern gebouw is: geen nood. Ook daar zijn kansen die andere schepsels zeker zullen grijpen. Kunnen er egels in de kerktuin schuilen of in het openbaar groen achter de parkeerplaats? Mag het gazon naast het pad zelf ook groeien en bloeien, door het pas eind mei te maaien, en kan het meer zijn dan hondenuitlaatveld? Kortom: doe er iets mee! En ik garandeer je dat God dan ook jullie tegemoet komt.
Want dat belooft de zegenspreuk aan het einde van de tekst. Die formulering herinnert je vast aan het 5e gebod: Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Heere uw God geeft. In de brief aan de Efeziërs (6: 2-3) zegt Paulus dat dit het eerste gebod is met een belofte; ons vers uit Deuteronomium is het tweede gebod met dezelfde belofte.
Een aantal jaren geleden overleed mijn weidevogelmaat Bram. Sinds 1995 was hij ruim 20 jaar betrokken bij de vrijwillige akker- en weidevogelbescherming in Zeeland. Samen hebben we heel wat uren in het veld doorgebracht en nesten opgespoord. De ene keer op de mannenmanier: doelgericht op de nog zittende kievit aflopen, terwijl de andere achter de telescoop vanuit de verte aanwijzingen geeft als de moedervogel was gevlogen. De andere keer op de vrouwenmanier: al keuvelend over het weer, ons werk en gezin en over ons geloof en twijfel in God met een bundel markeerstokjes op de rug om de terloops gevonden nesten in de klutenkolonie te markeren.
Maar Bram werd ziek. Op een dag kwam hij bij mij langs op kantoor met een stapel administratieboekjes waarin alle legsels waren genoteerd. Mensen die gaan sterven, gooien ballast uit en geven jou hun laatste orders. Ik moest er maar wat mee doen zei hij: een natuurwetenschappelijk artikel of een overzicht in het KNNV-blaadje. Op een nacht belde zijn vrouw mij op dat Bram plotseling was overleden en of ik een toespraak tijdens de afscheidsdienst wilde houden. Ik heb toen alle beschermde nesten van kieviten, scholeksters, kluten, bontbekplevieren, grutto’s, kokmeeuwen en veldleeuweriken bij elkaar opgeteld: bijna 1.500 legsels op akkerland waren door hem tijdens mesten, ploegen, eggen, zaaien en maaien gemarkeerd, genoteerd, verlegd en zo aan het geweld van de machines ontrukt. Bovendien was door zijn gedram bij Staatsbosbeheer het natuurterrein in de buurt geschikter gemaakt voor de klutenkolonie die op de akkers op den duur niet meer terecht konden.
Werkend aan mijn toespraak voor zijn begrafenis vroeg ik mij in mijn hokjesgeest af of Bram ‘gelovig’ was. ‘Gelovig’ is zo’n ‘matig’ woord. Totdat ik de rouwkaart binnen kreeg. Ik las daarin dat zijn vrouw van haar eigen achternaam ‘Israël’ heette; hij was dus getrouwd met een Joodse vrouw! Toen heb ik de tekst uit deze preek boven aan de toespraak gezet. Want in het jodendom bestaat het woord gelovig niet. Wel het woord ‘tzadik’ of ‘rechtvaardige’. Met 1.500 beschermde legsels op zijn naam had Bram best wat langer mogen leven. Maar voor God, die geen vogel ongemerkt ter aarde laat vallen, was het genoeg. Als rechtvaardige uit Psalm 37 had Bram zowel het land als het eeuwig leven verworven.
Nanning-Jan is zelfstandig ecoloog voor onderzoek en advies bij allerlei bouw- en sloopprojecten. Daarbij experimenteert hij op zijn hectare ‘land van melk en honing’ met de landbouwwetten van Mozes.