Een van de vele problemen die ik heb, als mens, is dat ik mijn activistische denkraam niet kan uitzetten.

Je kunt onze situatie omschrijven als een noodgeval… Je uitdaging is leren geduldig te zijn in een noodgeval.
Wendell Berry
Gedurende vele jaren in mijn leven, als jongere man, ‘identificeerde’ ik me – om maar een zin te gebruiken waar we nooit van hadden gehoord – als iets wat je een ‘activist’ noemde. Activisme komt in vele politieke schakeringen, maar mijn specifieke kleur was de links-groene variant, die erop uittoog om de natuurlijke wereld te redden van de giftige gevolgen van de Machine. Dat was geen slecht werk. Integendeel: de resultaten misschien niet altijd, maar de doelen waren nodig en goed. Het probleem was dat het de geest trainde om op een bepaalde manier naar de wereld te kijken.
Al denkend besef ik dat ik deze laatste bewering misschien verkeerd om stel. Misschien dacht mijn geest altijd zo en was mijn ‘activisme’ een manier om daar iets mee te doen. Of misschien had de maatschappij me getraind om zo te denken. Want ik kan met een gerust hart stellen dat ‘activisme’ een kind is van het westerse kijken. We zijn een ‘activistische’ cultuur. We willen graag problemen identificeren en dan oplossen. We willen specifieke gevallen graag veralgemeniseren. We houden van abstracties. We bestaan om ‘de wereld te redden’ of te ‘repareren’, om ‘oplossingen’ te bieden. Het is nooit genoeg voor ons om in deze wereld te leven, om tevreden te zijn met wie en wat we zijn, om Gods wil te accepteren. Nee, we moeten dingen verbeteren, naar ons beeld maken. Dat is de activistische mindset, en het is verhoogd tot de status van een grootse morele zaak. Het is, zou ik zeggen, de zin van het leven in het Westen, ons Grote Idee.
De twee laatste essays die ik schreef over de ‘Leegte’ van de Westerse cultuur waren zeker het product van dit Westerse abstracte redeneren. Ik wilde daarmee grip krijgen op wat er was gebeurd met het ‘Westen’ sinds het afschudden van zijn stichtingsgeloof. Ik stelde in deel 1 dat onze huidige tijd niet zozeer een terugkeer naar het heidendom laat zien, maar eerder een holle Leegte zonder enige spirituele kern. In deel 2 stelde ik dat we onbewust het christelijke verhaal aan het herhalen zijn in verschillende seculiere vormen, maar dat dit niet genoeg zal zijn om de Leegte te vullen. Er zal een of andere spirituele kracht bij ons op de troon komen zitten.
Het probleem met dit soort taal is dat er dan een logische vraag opkomt: oké, wat moeten daar dan aan doen? Wanneer je eenmaal een groot abstract idee hebt gegeven over wat er verkeerd is, dan moet je dat laten volgen met een groot abstract idee over hoe je het moet rechtzetten. Dat is hoe we alle grote en vreselijke ideologieën van de twintigste eeuw hebben gekregen. Mijn probleem – opnieuw, een van mijn vele problemen – is dat ik soms misschien nog wel verleid kan worden tot het aanwijzen van een Groot Idee over wat er mis is, maar dat mijn geloof dat je het kan repareren met een ander Groot Idee al lang geleden is ingestort.
Ik geloofde altijd in Grote Bewegingen en Grote Ideeën. Ik heb er hele boeken over geschreven. Nu niet meer. Al enige tijd geloof ik iets anders: als we al iets moeten doen met de wereld redden – als dat idee niet in zichzelf al hoogmoedig en stupide is – dan zal dat alleen maar kunnen komen van het kleine, het lokale, en vooral, het spirituele. En als er geen wereldredderij te doen is – nou, dan is het antwoord hetzelfde.
‘Ons werk’, in feite, is waarschijnlijk alleen maar nog wat extra generaliseren. Misschien moet ik zeggen ‘mijn werk’ en niet mijn verantwoordelijkheid voor mijn algemene sociologische vragen op anderen afschuiven. Want de vraag nu, hier in de Leegte, is waarschijnlijk dezelfde als waar we altijd mee hebben geworsteld: hoe moeten we dan leven?
Er was eens een tijd dat ik het antwoord dacht te weten: we moeten naar buiten gaan en ‘de wereld redden’. Maar toen, op een dag, realiseerde ik me dat Chesterton de spijker op zijn kop sloeg toen hij de vraag ‘wat is er mis met de wereld?’ beantwoordde met: ‘ik’. Veel later volgde ik Chesterton op het onverwachte pad richting de christelijke Kerk, en dat heeft mijn idee over ‘ons werk’ helemaal veranderd. Helaas is dat nog moeilijker dan het verzinnen van een nieuw slim Groot Idee. Het is bijna onmogelijk om de christelijke oplossing op het seculiere probleem te passen – althans, in de termen van de wereld. In de termen van de wereld heeft het in feite allemaal geen zin.
Net als het christendom, eigenlijk.
In de Erasmus Lezing die ik onlangs hield voor First Things magazine richtte ik mijn pijlen op één specifiek antwoord op de Leegte dat populair is geworden: een bepaald soort ‘cultuurchristendom’, dat het christendom ziet als nuttig verhaal waarmee je de ‘westerse beschaving kunt verdedigen’. Dat project probeert de missie van Jezus te gebruiken om waarden te promoten die direct ingaan tegen de waarden die hij ons eigenlijk leerde te leven. Sommige proponenten van deze veronderstelde ‘gespierde’ versie van het geloof zijn christen, maar veel anderen zijn agnosten die het christelijk geloof zien als mythologisch hulpstuk waarmee ze hun favoriete ideologieën kunnen ondersteunen, of dat nu liberalisme, conservatisme, kapitalisme, de Verlichting of wat dan ook is. Of de christelijke religie nu wel of niet waar is, gaat de redenering, is minder belangrijk dat of het nuttig is.
Kortom, dit is niets meer dan een nieuwe versie van activisme, en het is nog steeds in de kern een seculier project. Het wil een onwerelds geloof gebruiken voor wereldse doeleinden, en dat is precies waarom het ook zal mislukken. C.S. Lewis, die blijkbaar met hetzelfde te stellen had, zeven decennia geleden, legde uit waarom:
Religies die ontworpen zijn voor een sociaal doel, zoals de Romeinse keizerverering of moderne pogingen om het christendom te verkopen als middel om de beschaving te redden, bereiken niet veel. De kleine groepjes Vrienden die hun rug naar de ‘wereld’ keren, zijn degenen die de wereld werkelijk transformeren.
De laatste zin van Lewis bevat, om nog maar een keer activistentaal te gebruiken, de ‘oplossing’ voor het tijdperk van de Leegte. Maar wat kan het in hemelsnaam betekenen? En hoe kan het iets ‘oplossen’?
Sinds mijn praatje ben ik meer dan eens benaderd door mensen die me vroegen of ik dan pleitte voor ‘nietsdoen’ tegen al die slechte dingen die er gebeuren in de wereld. De duidelijke instructie van Christus – ‘weersta het kwaad niet’ – is een van zijn moeilijkste lessen, ook al zijn er veel meer waar we net zo geschokt door zijn: mensen die ons slaan vragen om het nog een keer te doen, dieven meer geven dan ze vragen, goed doen aan wie ons misbruiken. Deze zijn allemaal zo contra-intuïtief dat ze voelen als een geestelijke plens ijswater in ons gezicht.
Maar het wordt nog erger. De ergste opdracht van allemaal, in elk geval voor degenen die hun activistische brein ook niet kunnen uitzetten, is deze:
Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis op zich nemen en Mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?
Ik denk hier misschien wel haast dagelijks aan. Wat houdt het in? Hetzelfde, lijkt wel, als alle andere vreselijke opdrachten: dat God de wereld ondersteboven keert. Dat we, om de ‘wereld te redden’, en onszelf dus ook, zelf ook overhoop moeten. Dat dit hele geloof, dit hele pad, een paradox is. Dat als we precies dat doen wat we niet willen – omdat we er bang voor zijn – het toch goedkomt. Dat de wereld misschien wel kapotgaat als je hem gaat ‘redden’, maar uiteindelijk juist wordt gered als je jezelf opoffert voor de wereld.
Elke vezel van ons wezen schreeuwt het uit hiertegen. Wij zijn van deze wereld, maar het christendom is buitenwerelds. We willen dat ons geloof onze menselijke ideeën bevestigt. Maar dat doet het niet, en elke keer als we het daar toch voor proberen te gebruiken dan krijgen we iets als cultuurchristendom of ‘conservatief’ christendom, of, van de andere kant, bevrijdingstheologie of de ‘progressieve’ katholieke hervormingen van het tweede Vaticaanse concilie. Al die bewegingen willen, vanuit verschillende hoeken, dat geloof de wereld dient, want dat is wat wij willen. We moeten allemaal immers ons leven leven.
En toch, elke keer, wordt het geloof aangepast aan de wereld, en verzwakt. Waarom zien we zo veel jonge mensen, vooral mannen, die kiezen voor Oosterse Orthodoxie en ‘traditioneel’ katholicisme? Omdat ze een geloof willen dat niet is verbogen. Omdat ze hebben gezien wat Seraphim Rose zag:
Christus is de enige uitgang uit deze wereld. Alle andere uitgangen – seksuele vervoering, politieke utopie, economische onafhankelijkheid – zijn slechts doodlopende wegen waar de lichamen liggen te verrotten van de vele mensen die het hebben geprobeerd.
Wat een mysterie. Wat een vreemd, beangstigend en spannend mysterie: dat we alleen door de dood het leven kunnen winnen. Dat wie zijn leven probeert te redden, het verliest, en wie zijn leven opoffert het wint. Dat Gods wijsheid dwaasheid voor de wereld is, en dat Christus ons uit die wereld heeft geroepen, naar een plaats waar wij gehaat zullen worden juist omdat we weg zijn gelopen. Hoe meer je erover nadenkt, des te onmogelijker het lijkt. Onmogelijk en belachelijk en duidelijk waar. Soms is dit hele tweeduizend jaar oude geloof net een levende koan. Kauw hierop totdat je verlicht bent. Blijf lopen.
Christus laat toe dat de autoriteiten hem doden, zonder verzet. Zijn hulpeloze en pijnlijke dood ontvlamt een wereldwijde revolutie die nog steeds aan de gang is.
Sint Antonius geeft alles weg wat hij bezit, vlucht naar de woestijn en sluit zichzelf op in een ongebruikt graf. Hij was rijp voor een diagnose, maar daardoor begon hij per ongeluk de christelijke kloosterbeweging.
Duizenden gewone christenen staan toe dat de Romeinse autoriteiten hen levend verbranden, aan de leeuwen voeren, kruisigen of spietsen. Ze verzetten zich niet tegen hun lot, en vaak sterven ze met een glimlach. Hun opoffering zorgt uiteindelijk voor een kerstening van het hele rijk.
Andere gewone christenen delen alles wat ze bezitten, geven de rest weg, en keren zich tot de zieken en stervenden, ook al leidt dat tot hun dood. Hun opofferende liefde verspreidt hun geloof over continenten, zonder dat daar zending of staatssteun voor nodig is.
Nog later doorstaan christenen, ook gewone mensen, de massale wreedheid van het communistische regime. Wanneer ze worden gemarteld en vervolgd, en wanneer hun kerken en kloosters worden gebombardeerd en gesloten, weigeren ze gewelddadig verzet en gaan door met het praktiseren van hun geloof. Hun kracht geeft hun Kerk een kracht waar de verzwakte Westerse Kerk(en), zo lang aan de macht, alleen maar jaloers op kunnen zijn terwijl ze verkruimelen onder de woeste aanval van de moderne anti-cultuur.
Er zijn veel zulke verhalen, en ze illustreren allemaal die levende paradox: het is enkel door opoffering dat het christendom ooit kan bloeien. Dit soort opoffering is niet ‘opgeven’, en ook niet ‘nietsdoen’. Vinden we dat Sint Antonius of Sint Franciscus het ‘opgaven’? Wat gaven ze dan op? De wereld, misschien, maar niet God of de mensheid. Integendeel. Door naar God toe te wandelen maakten ze zichzelf meer mens. Ze maakten zichzelf tot mensen die de wereld beter konden dienen dan degenen die erin opgingen.
Wat heeft dit allemaal te doen met de moderne Leegte? Welnu, alles wat ik kan zeggen is dat mijn intuïtie me flink in de richting duwt van al die verhalen waar er nog meer van zijn. Wat is de ‘oplossing’ van ons moderne ‘probleem’? Om te beginnen, het is stoppen om dat te zoeken, want het is Machine-denken. We hebben geen ‘probleem’ dat kan worden ‘opgelost’ door politiek of oorlog of beschavingsprojecten van bovenaf. Dat is alleen maar een herhaling van een heel oud en bekend patroon: een afkeren van God, van de realiteit dus. Dit ‘probleem’ kan alleen maar ooit worden ‘opgelost’ door weer om te keren, en maatschappijen kunnen dat niet. Alleen mensen kunnen dat, één voor één.
Wat was activisme verdomd makkelijk!
Toch is activisme en actie niet hetzelfde. Niemand is ertoe geroepen om inactief te zijn, als zoiets ooit mogelijk was. Jezus was zo actief in de wereld dat hij het regelmatig nodig had om zich eruit terug te trekken om maar op adem te komen. De hele dag zitten bidden in een grot is zeker een vorm van actie, als je me niet gelooft moet je dat zeker eens proberen. Maar de meesten van ons zijn ‘in de wereld’, en het is dus de wereld die ons zal uitdagen. Het zal ons kwaden brengen zoals deze. Wat moeten we daamee? In liefde opstaan voor de waarheid. Praktiseren wat we zeggen te geloven. Onze vijanden liefhebben houdt in dat we vijanden hebben – en we hebben ze omdat we ergens voor staan. De wereld uit worden geroepen kan je nogal impopulair maken.
Christendom, zoals altijd, is een radicale tegencultuur, en het radicaalste ervan is was de Orthodoxen kenosis noemen: jezelf leeg maken. Onszelf leeg maken van al onze kleine passies opdat we beter bestand zijn om de wereld in onszelf op te nemen. Hoe kun je je naaste liefhebben als je hem niet kan zien? Hoevelen van ons kunnen onszelf zelfs nog zien? Soms vang ik een glimp van de buitenwereld op en dan heb ik al de behoefte om vier dagen onder een dekbed te gaan liggen.
Wat zou dan een christelijk antwoord op de Leegte moeten zijn? Ik kan alleen maar die zelfde, tastende intuïtie delen: dat het een opoffering moet zijn. Een totale opoffering. Er zijn mensen die zeggen dat dat een ‘zwak’ of ‘lief’ idee is, dat we vooral strijd nodig hebben en de vijand moeten verslaan. Die mensen mogen hun klachten kenbaar maken bij Christus en alle martelaren. Ikzelf kan niet iets sterkers bedenken dan op de dood toelopen met het vertrouwen op Gods liefde. Ben je sterk genoeg om door leeuwen te worden gegeten voor je geloof? Ik niet. Opoffering is geen zwakheid: er is grote kracht voor nodig.
Meer to the point: het is soms het enige realistische pad. Mytholoog Joseph Campbell had wat advies over wat de juiste weg is in tijden als deze.
Een scheur in de ziel, een scheur in het sociale lichaam, wordt niet opgelost door enige poging om terug te keren naar de good old days (archaïsme) of door programma’s die een ideaal uitgetekende toekomstgaranderen (futurisme), en zelfs niet door het meest realistische, koppige werk om de uit elkaar vallende elementen weer aan elkaar te lassen. Alleen geboorte kan de dood verslaan – de geboorte, niet nog een keer van het oude, maar van iets nieuws.
Campbell was geen christen, maar hij wist wat de Leegte inhield, en hij wist ook wat gedaan moest worden als het einde van een cultuur naderde:
Dan is vrede een val, oorlog is een val, verandering is een val, stilstand is een val. Als de dag is gekomen voor de overwinning van de dood, dan sluit de dood ons in. Er is niets dat we kunnen doen, behalve gekruisigd worden – en opgewekt. Ons hele lichaam verliezen en dan wedergeboren worden.
Activisme is niet goed meer voor me. Ik heb het moeten laten gaan. Alles wat ik nog over heb is deze aansporing om mezelf te geven, en ik weet niet echt hoe. Maar ik weet dat het moet. En ik weet dat het, al zo veel keren, het paradoxale pad naar vernieuwing is geweest. Verandering komt door weggaan, erdoorheen gaan, en dus op iets nieuws afgaan. Alleen door ons leven te verliezen kunnen we het redden. Dat gaat over culturen net als over mensen.
Dit betekent, denk ik, dat we de Leegte in moeten lopen met een glimlach op ons gezicht, zoals de christenen de Romeinse arena’s in liepen. Net als zij zullen we, verstopt onder onze mantel, kleine geestelijke bommen meenemen die, aan het eind van de rit, het hele gebouw zullen opblazen. De weg van Christus is een geestelijke bom. Een bom die detoneert onder al onze wereldse projecten, of ze nu van links of rechts komen of van boven of beneden.
Ik denk dat het neerkomt op radicaal vertrouwen. Ik wil niet doen alsof ik dat vertrouwen heel vaak heb. Maar ik heb een intuïtie, die ik waarschijnlijk niet met woorden kan bewijzen: dat we weer in een woestijntijd zitten. Een grottentijd. Het is nodig om ‘helemaal ontleedte worden, en dan opgewekt.’ We moeten terug naar de wortel en het hart van de zaak.
Er was eens een slaaf in Egypte, die werkte voor een overheidsfunctionaris. Omdat hij werd verdacht van moord, vluchtte hij weg bij zijn baas en werd een bandiet, dolend door de woestijn met een gevreesde bende. Hij vermoordde veel mensen en beroofde er nog veel meer. Op een dag, vervolgd door de autoriteiten, zocht hij toevlucht in een klooster. Het leven van de monniken raakte hem zo dat hij zijn oude wegen opgaf en christen werd. Hij nam de naam Mozes als zijn nieuwe identiteit.
Maar Mozes vond het monastieke leven geen eenvoudige tocht. Hij was een gewelddadige man en hij worstelde zijn hele leven met zijn passies. Het was echter de worsteling die hem het inzicht gaf dat hij nodig had. De strijd die hij elke dag in zijn hart aanging opende zijn ogen, wellicht, voor dezelfde strijd in het hart van anderen. Op een dag werd hij uitgenodigd bij een bijeenkomst die was samengeroepen door de abt van het klooster om te beslissen wat er gedaan moest worden aan het wangedrag van een andere monnik. Mozes kwam opdagen met een emmer vol zand op zijn rug. Er zat een gat in de emmer en het zand liep achter hem aan de emmer uit.
‘Wat doe je?’ vroeg de abt.
‘Mijn zonden lopen eruit, achter me aan, waar ik ze niet kan zien’, zei Mozes, ‘en toch wordt me nu gevraagd om te oordelen over de zonden van een ander.’
Mozes de Zwarte, of Mozes de Egyptenaar, of soms Mozes de Rover, is een heilige deze dagen, en wat ik mooi aan hem vindt is dat hij zoiets nooit had kunnen denken. Hij had een zeer ongunstige start, en daarin was hij net als de rest van ons. Hij was ook vatbaar voor ontmoediging op zijn spirituele pad. Om hem te helpen dat te overwinnen, nam de abt hem eens mee naar het dak van het klooster om de zon te zien opkomen.
‘Kijk Mozes’, zei de abt. ‘Het is maar heel langzaam dat de stralen van de zon de nacht wegdrijven en de nieuwe dag inluiden, en zo is het ook maar langzaam dat iemand een perfecte contemplatief kan worden.’
Mozes kreeg een gepast einde, zoals hij misschien wel verwachtte. Toen het klooster werd aangevallen door rovers, weigerde hij te vluchten. In die tijd was hij zelf abt, en wees de verzoeken van sommige andere monniken af om de wapens op te mogen nemen tegen de aanvallers. Als ze wilden, zei hij, mochten ze wegrennen, maar hij zou blijven. Christus had hem immers gezegd dat wie het zwaard opnemen, door het zwaard zullen vergaan. Mozes had het zwaard heel vaak opgenomen. Nu was het zijn tijd om het in de ogen te zien. En dat deed hij, als een christen. We vertellen zijn verhaal al 1500 jaar.
We zijn allemaal als Mozes. We dragen onze meervoudige zonden en imperfecties en passies de hele dag met ons mee op onze rug, terwijl de Leegte om ons heen brult. Maar er is geen strijd te voeren tegen de wereld, maar alleen tegen onszelf. Ik zou wel willen dat ik al die paradoxen op kon ruimen met mijn Westerse linkerhersenhelft, maar je kan ze niet oplossen. Zoals Mozes aan het eind wist, oorlog brengt je nergens. Alleen door jezelf op te offeren kan je waarlijk machtig worden. Het is opnieuw de wereld op z’n kop. Opnieuw is het de roeping om het onmogelijke te doen. Het onmogelijk blijkt uiteindelijk het ware pad naar de overwinning te zijn.
Hier zijn we dan, aan het eind van een cultuur, in de brullende Leegte die we hebben gemaakt door van God weg te lopen. Hoe kunnen we onszelf ooit redden? Ik denk dat we het moeten doen door gewoon christen te zijn. Door onze opdracht op te volgen. Het is paradoxaal als altijd, maar het gevolg zou kunnen zijn dat een christelijke cultuur opnieuw wordt geboren en opbloeit, want dat is de enige manier om ooit weer boven te komen: niet door het zwaard, maar door het kruis.
Lees hier de eerste twee delen van dit essay.
Met toestemming overgenomen van paulkingsnorth.substack.com en vertaald door Frank Mulder
Paul Kingsnorth
De Engelse schrijver en milieuactivist Paul Kingsnorth besloot een tijdje geleden om niet meer de hele tijd te proberen om 'de planeet te redden'. Hij geloofde dat de planeet iets wilde zeggen, en dat hij allereerst moest luisteren. Hij beschreef dat prachtig in zijn boek Bekentenissen van een afvallig milieuactivist. Toen hij ging luisteren, hoorde hij een stem, of beter gezegd: een Stem. Hij liet zich dopen in een Oosters-orthodoxe kerk. Op zijn eigen site The Abbey of Misrule schrijft hij over de machine, die de wereld aan het bouwen is, en hoe we ons daartoe moeten verhouden.