Als weldenkende, westerse burgers gaan we er meestal vanuit dat we zelf rationeel kunnen kiezen in welke waarden we geloven. Maar zoals Jung in de jaren dertig al zei: soms zijn er ook goden en krachten die over ons kunnen komen. Nu onze beschaving afscheid neemt van Christus en alles waarmee hij ons vulde – welke goden staan dan klaar om de nieuwe leegte te vullen?

De hele wereld is mythe, schreef ik in het eerste deel van dit verhaal. We worden bezield door irrationele krachten, die soms verborgen zijn, en soms boven komen drijven.
In 1936 schreef Carl Jung een essay over Hitler, die betoogde dat de wereld het nationaalsocialisme niet meer zou moeten behandelen als politiek fenomeen. In de visie van Jung was het iets heel anders, en veel erger. ‘Een orkaan is losgebarsten in Duitsland, en wij geloven nog dat het mooi weer is’, schreef hij. ‘Een god heeft bezit genomen van de Duitsers.’
Maar welke god?
‘We gaan er altijd vanuit dat de moderne wereld een redelijke wereld is, en we baseren onze mening op economische, politieke en psychologische factoren. Maar als we even zouden vergeten dat we in het jaar onzes Heren 1936 leven, met al onze goedbedoelde, al te menselijke redelijkheid, en als we God of de goden even mogen belasten met de verantwoordelijkheid voor actuele gebeurtenissen in plaats van de mens, dan zouden we Wotan helemaal niet zo’n gekke hypothese vinden. In feite waag ik de ketterse suggestie dat de onpeilbare dieptes van Wotans karakter meer zeggen over het nationaal-socialisme dan alle drie redelijke factoren bij elkaar.’
Jung geloofde dat de oude Germaanse oorlogsgod Wotan, leider van de wilde jacht, ‘een oergod van storm en razernij’, door Hitler uit zijn ‘lange rust’ was ontwaakt. De godheid had nu bezit genomen van de man. Natuurlijk was dat een belachelijk idee in de ogen van de weldenkende mannen van het midden die de baas waren in de wereld, en nog steeds zijn, maar Jung had geen tijd voor hun materialistische wegwuiverij. Dat het politici en soldaten telkens maar niet lukte om het nationaal-socialistische fenomeen in te dammen, beweerde hij, kwam doordat het hun niet lukte om het te begrijpen:
‘Misschien kunnen we dit algemene fenomeen samenvatten als Ergriffenheit – een staat van gegrepen of bezeten zijn. De term zegt niet alleen iets over een Ergriffener (iemand die gegrepen wordt) maar ook een Ergreifer (iemand die grijpt). Wotan is een Ergreifer van mensen en, tenzij je Hitler wilt vergoddelijken – wat feitelijk ook is gebeurd – is hij werkelijk de enige verklaring.’
Voor Jung, die net als Freud een pionier was in wat hij zag als de nieuwe ‘wetenschap’ van psychoanalyse, waren goden als Wotan geen echte metafysische entiteiten (dat deed hij af als ‘kinderlijk’). Maar ze waren ook niet zomaar figuren uit de verbeelding, of slechts ‘sociale constructen’, zoals we dat nu zouden noemen. In plaats daarvan waren het manifestaties van machtige en oeroude onbewuste krachten – archetypen – die niet alleen in de psyche leven van individuen maar ook van collectieven, zoals naties. Waarom, vroeg hij, leek Duitsland gek te zijn geworden? Geen rationele uitleg kan het doorgronden:
‘Het lijkt mij dat Wotan als hypothese doeltreffend is. Blijkbaar was hij echt alleen maar aan het slapen in de Kyffhauserberg [waar volgens de legende het oude Duitse keizerrijk weer zou verrijzen] totdat de raven hem riepen en de morgenstond aankondigden. Hij is een fundamenteel kenmerk van de Germaanse psyche, een irrationele psychische factor die zich als een cycloon vormt op de hoge druk van de beschaving, en die wegblaast. Ondanks hun chagrijn lijken de Wotan-aanbidders de boel beter doorgehad te hebben dan de aanbidders van de rede.’
Adolf Hitler is geboren in 1889. In datzelfde jaar maakte de Duitse kunstenaar Franz von Stuck een schilderij van Wotan (zie boven) aan het hoofd van zijn wilde jacht. Rijdend op een zwart beest, een zwaard in de hand, gevolgd door wat er voor iedereen uitziet als een legioen van gemutileerde lijken, raast de Germaanse woesteling door de lucht. Als we nu naar het schilderij kijken, dan komt het gezicht van de godheid ons gek genoeg… bekend voor…
Cultus en cultuur
Kan een cultuur echt bezeten raken? In het eerste deel van dit essay suggereerde ik dat het Westen vandaag, hoewel duidelijk niet langer christelijk, ook niet echt heidens is, in de zin van het hebben van een alternatieve spirituele landkaart die serieus wordt genomen door zijn stuurmannen. Nee, we leven in een Leegte: een nergens-plaats. We geloven helemaal nergens in, tenminste niet met enige overtuiging. Dat betekent niet dat individuen of collectieven in het Westen geen religieuze geloven overtuigingen of praktijken hebben – natuurlijk wel. Maar er is geen spirituele kern in het ‘Westen’ als geheel, als dat tenminste nog bestaat.
Maar natuur kan niet tegen vacuüm. Een leegte wordt uiteindelijk gevuld. Culturen overleven alleen als ze kunnen stutten op spirituele overtuigingen of praktijken. Dat is feitelijk wat een cultuur in de wortel is: een cultus. Sociale normen, architectonische stijlen, familieverbanden, wetssystemen, morele raamwerken, zelfs de vorm en de aard van naties en staten – dat zijn bijproducten van het religieuze systeem waaruit ze zijn gegroeid, en dat is weer het product van religieuze ervaring. Cultuur vloeit voort uit geloof. Geloof vloeit voort uit mystiek.
Samengevat: als we geen cultus hebben, hebben we geen cultuur, en daar kan je over klagen, maar je kunt het maar beter in de ogen zien. Dit is waar we zijn. De voortdurende ‘cultuuroorlog’ [tussen conservatief en progressief] is dus het equivalent van twee kale mannen die vechten om een kam. De belangrijke vraag is nu wat – of wie – het eerst de leegte gaat vullen. Wie zal komen om op onze lege troon te zitten?
Als we Jungs analyse uit het Duitsland van de jaren dertig serieus nemen, komt er een verontrustende mogelijkheid op: dat de vulling van onze Leegte mogelijk niet zal voortkomen uit een bewuste keuze van ons. Als lieve westerse liberalen zijn we nog steeds geïnfecteerd met het idee dat mensen primair rationele wezens zijn, althans, ikzelf wel. Maar wat als een ander soort kracht de wereld regeert? Die kracht kan Jungs ‘collectieve onbewuste’ zijn, waar het bruist van de ‘archetypen’ van eeuwenoude godheden. Of Jung heeft het mis, door die godheden heel modern te verpsychologiseren, en zijn het toch echte wezens. Hoe dan ook, de conclusie blijft staan: dat een spirituele leegte zich niet vult doordat een menselijk collectief een rationele keuze maakt om iets te construeren dat een ‘religie’ wordt genoemd, maar eerder wordt bezeten door een iets van buitenaf, met veel meer – en veel moeilijker te verklaren – macht.
Deze notie lijkt ons vandaag de dag misschien heel ‘irrationeel’ en ‘zonder bewijs’, maar het ligt veel dichter bij hoe de meeste culturen in het verleden dachten over de werking van het universum. Het christendom, bijvoorbeeld, komt met een enorme, voortdurende kosmische oorlog tussen de Schepper en zijn ‘tegenstander’, die zijn macht wil afpakken en mensen gebruikt als pionnen in zijn strijdplan. Het beeld dat andere monotheïstische godsdiensten schetsen, zoals de islam en het jodendom, is niet heel anders. Op al deze spirituele landkaarten vinden we legioenen vreemde en vaak angstaanjagende wezens, sommige aan de kant van het goede, andere kwaad: serafim, cherubim, nefilim, gevallen engelen, demonen, golems en djinn.
Zelfs het boeddhisme, dat liberale westerse types zoals mijn voormalige ik toch beschouwen als ‘rationeel’ systeem dat vrij is van religieuze nonsens, bevat leerstellingen over meerdere lagen van de hel, hongerige geesten, demonen, reïncarnatie en een eindeloze strijd die de mensenziel moet voeren om zichzelf te bevrijden uit de ellende – Samsara – van het lichamelijke bestaan.
Om het anders te zeggen: iedereen in de wereld, tot de achttiende eeuw in Europa, geloofde in de continue realiteit van geestelijke oorlog. ‘Want we hebben niet te strijden tegen vlees en bloed’, schreef Sint Paulus, als uitleg aan zijn nieuwe christelijke volgelingen over wat ze tegenover zich hadden, ‘maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duistenis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen’. Paulus en de eerste christenen zagen hun geloof niet als een kwestie van goed gedrag, morele verbetering of correcte rituelen. Ze zagen zich als strijders in een geestelijke oorlog. God had net geïntervenieerd in de geschiedenis, Hij had de doden van hun ketenen bevrijd en had ze om de voeten van zijn vijand geslagen. Hij zou spoedig terugkomen om het beloofde Koninkrijk in te luiden. In de tussentijd was er geen ruimte om achterover te zitten. De lijnen waren getrokken. Iedereen moest een kant kiezen.
Goed en kwaad zijn geen concepten; niet in dit oude wereldbeeld. Ze zijn ook niet ‘relatief’, zoals moderne mensen geloven. Hoe je ze moet bekijken en hoe ze zijn ontstaan, dat wordt misschien betwist, maar niet dat ze bestaan. Christenen zien de wereld doorgaans, in de woorden van C.S. Lewis, als ‘bezet gebied’. Gebed is een open plek in een donker bos. Een klooster is een fort en een wachtpost. De eucharistie is een kaars in een pikdonkere grot. Sluit de kloosters, stop de gebeden, blaas de kaars uit, en alle geesten van het donkere bos komen terug in een razende storm.
Gevangen in een Verhaal
Een andere manier om de westerse Leegte te begrijpen: het was Christus die ons eerst bezat – maar we hebben hem uitgedreven. Nu zijn we een christelijke cultuur zonder Christus. Wat betekent dat? Spiritueel betekent het dat we verloren zijn, ronddolend en kwetsbaar voor nieuwe soorten bezetenheid. Mythologisch betekent het dat we geen verhaal hebben om ons samen te binden of richting te geven. Of eerder: we denken dat we geen verhaal hebben. Het uitdrijven was namelijk niet compleet. Je kan een stichtingsverhaal niet zo makkelijk afschudden. Een cultuur kan niet overleven zonder. In het echt blijft de westerse cultuur christelijk, op een fundamenteel en zelfs onbewust niveau. We zitten in een spiritueel patroon, we cirkelen eindeloos boven het vliegveld rond maar komen nooit aan de grond.
Wat is precies dit ‘christelijke verhaal’? Het is het verhaal van onze rebellie tegen God. Het allereerte begin is een gebeurtenis die parallel wordt beschreven in mythes en religies in de hele wereld, en dat voorkomt in een boek, Genesis, dat van ver voor het christendom komt. We noemen deze gebeurtenis ‘de val’. Op een kosmisch niveau, zegt het verhaal, is de mensheid gemaakt voor het ene, maar koos het voor het andere. We waren geschapen om rond het goede te cirkelen – de onzelfzuchtige God, de liefdevolle levenskracht, Elohim, de Vader der Lichten – maar we kozen liever het rebellerende ego: eigenliefde, materiële verrijking, conflict, weerstand. Geschapen om God te volgen, probeerden we juist om zelf goden te zijn. Dit is de bron van de ellende van de wereld, en van onszelf.
Op dit punt komt Gods zoon, Jezus de Christus, op aarde om zaken recht te zetten. De Christus verslaat de dood en zijn meester, de tegenstander van God (śāṭān is tegenstander in het Hebreeuws), voor ons. Deze twee krachten hielden de mensheid in slavernij sinds de Val, die de tegenstander, de libertijnse vijand van God, in eerste instantie had uitgelokt. Zo bevrijdde Christus de mensen om te zijn wie ze waren bedoeld: kinderen van God. Nu kunnen we wandelen richting theosis, eenheid met God, in dit leven en in het volgende. We kunnen terug naar de tuin of vooruit naar het hemelse Jeruzalem, en misschien is dat wel dezelfde bestemming.
Val, redding, omkeer, verlossing. Dat is de christelijke boog, en dat is dus het verhaal waar alle westerse mensen in hebben liggen sudderen, of ze het weten of niet. Deze dagen vertellen we onszelf graag dat we op een rationeel gedreven zoektocht zijn naar ‘Vooruitgang’. In Jungs woorden: we benadrukken graag de ‘economische, politieke en psychologische factoren’ van deze zoektocht. Eigenlijk is de mythe van Vooruitgang een onbewuste immanentisering van het christelijke verhaal. We wachten alleen niet op de komst van Gods koninkrijk vandaag. We proberen het liever zelf te bouwen, hier in deze Gevallen wereld. Daarmee scheppen we de omstandigheden voor onze eigen toekomstige bezetenheid.
Hoe dit christelijke verhaal wordt herverteld, zie ik dagelijks. Het aanbod van de tegenstander aan Eva in de Tuin is eeuwig en universeel: wees ongehoorzaam aan de schepper en ‘jullie zullen goden zijn en kennis hebben van goed en kwaad’. Het christelijke verhaal presenteert deze rebellie als bron van alle menselijke ellende, maar de Leegte biedt hem opnieuw aan ons aan, omgekeerd. Rebellie is al eeuwen het hoofdmotief van het Westen. De reden dat duivelaanbidding naspelen tegenwoordig zo oncontroversieel is, is dat de duivel steeds meer wordt gezien als de goede. Wat het moderne Westen het meest haat is autoriteit, hiërarchie, structuur en regels, kortom, worden verteld wat je moet doen. Rebellie is voor ons dus inherent goed, en zodoende heeft de ultieme oerrebel, de ‘satan’, wellicht al die tijd aan onze kant gestaan.
We aanbidden het ego nu, zonder schaamte. Zelfliefde is de aanjager van onze economie en het zaad voor wat doorgaat als onze cultuur. Door in opstand te komen tegen onze Vader, beloofde de slang, konden wij ‘als goden’ worden. Hoe? Door te doen wat goden doen. En wat doen goden? Ze scheppen. Als zelfaanbidding het fundament is van onze christelijke en tegelijk anti-christelijke cultuur, dan is technologie de manier waarop we de nieuwe wereld bouwen. Het herscheppen van geest en materie (denk aan het transhumanisme) is onze missie nu – en zo brengt de hele cirkel ons terug bij het idee van inbezitname.
Door te geloven dat we zelf rationele schepselen zijn, bezitters van vrije wil en grenzeloze keuze, spelen we eigenlijk door met vreemde en verwrongen varianten van het christelijke verhaal. Het resultaat is dat we klei worden in de handen van donkere krachten waar we ooit echt in geloofden en nu doen alsof van niet. Of je die krachten nu interpreteert als metafysische wezens, of ze liever rationaliseert als aspecten van het collectieve onderbewustzijn, het resultaat is ongeveer hetzelfde, en het is waar Jung zijn lezers een eeuw geleden vruchteloos voor waarschuwde: we lopen het gevaar te worden bezeten door iets waartegen wij ons, in onze verzwakte toestand, niet kunnen verweren.
Lees hier ook de andere delen van dit essay.
Met toestemming overgenomen van paulkingsnorth.substack.com. Vertaald en ingekort door Frank Mulder
Paul Kingsnorth
De Engelse schrijver en milieuactivist Paul Kingsnorth besloot een tijdje geleden om niet meer de hele tijd te proberen om 'de planeet te redden'. Hij geloofde dat de planeet iets wilde zeggen, en dat hij allereerst moest luisteren. Hij beschreef dat prachtig in zijn boek Bekentenissen van een afvallig milieuactivist. Toen hij ging luisteren, hoorde hij een stem, of beter gezegd: een Stem. Hij liet zich dopen in een Oosters-orthodoxe kerk. Op zijn eigen site The Abbey of Misrule schrijft hij over de machine, die de wereld aan het bouwen is, en hoe we ons daartoe moeten verhouden.