Paul Kingsnorth over “het gestage en onverbiddelijke naderbij komen van iemand die ik heel hard probeerde niet te ontmoeten.” Deel 2 van zijn veelgelezen essay van de Engelse schrijver over zijn omzwervingen naar wat – tot zijn verrassing – het christelijk geloof bleek te zijn.
(vervolg van deel 1: Verpulverend inzicht)

Hoog in de bergen van Engeland en Wales had ik mijn eigen visioenen. Wekenlang wandelend en kamperend met mijn vader in de heuvels voelde ik iets in me tot rust komen wat meer waar was dan wat voor theologie dan ook. Ik mag dan een tieneratheïst geweest zijn, maar mijn atheïsme kwam vooral neer op het discussiëren met christenen. De religies van het boek waren overduidelijk nonsens, maar ik wist dat iets gaande was wat mensen niet konden bevatten. Sjokkend over heides, kamperend bij bergmeertjes als de Junizon onderging, kon ik een diepe, oude kracht erdoorheen voelen rollen, die het allemaal aan elkaar verbond, en van het land naar me toe stroomde en dan weer terug. Met Wordsworth, werd ik ondergedompeld door
A motion and a spirit that impels
All thinking things, all objects of all thought
And Rolls through all things.
Niets dat mensen kunnen bouwen komt in de buurt van het intense wonder en mysterie van de natuurlijke wereld; ik beschouw dat nog altijd als vanzelfsprekende waarheid. Dat was mijn religie. Animisme, pantheïsme, noem het wat je wit: dit was mijn heidense genade.
Jaren van milieuactivisme volgden. Werken met NGO’s, schrijven voor magazines, mezelf aan dingen vastketenen, protesteren, bezetten. Maakt niet uit wat je deed, als je maar iets deed, de toestand van de Aarde was een verschrikking. Niemand met ogen die zien kan ontkennen wat de mensheid heeft gedaan met het levende weefsel van de planeet, hoewel er genoeg zijn die het nog altijd proberen. Er waren grote, systemische redenen voor, ontdekte ik: kapitalisme, industrialisme en misschien beschaving in zichzelf. Wat ons hier ook had gebracht, het was duidelijk waar we naar toe op weg waren: naar een wereld waar de verindustrialiseerde mensheid veel van de wilde aarde heeft verwoest, de rest getemd en alles wat natuur is naar z’n hand gezet. De rebellie tegen God manifesteerde zichzelf in rebellie tegen de schepping, tegen alles wat natuur, mens en wild is. We zouden de Aarde herscheppen, tot het laatste nanodeeltje, om in onze verlangens te voorzien, die we nu “behoeften” noemden. Onze nieuwe wereld zou geglobaliseerd zijn, uniform, onderling verbonden, gedigitaliseerd, gemonitord, altijd aan. We waren een machine aan het bouwen om God te vervangen.
Activisme is een tussenstation op de weg naar gewaarwording. Graaf lang genoeg en je ziet dat iets als klimaatverandering of massa-uitsterving geen “probleem” is om “op te lossen” met politiek of technologie of wetenschap, maar de manifestatie van een diepe spirituele malaise. Zelfs een atheïst kan zien dat onze poging om God te spelen in een ramp zal eindigen. Was dat niet de waarschuwing die echode door de mythen en verhalen van elke cultuur op Aarde?
Eerdere groene denkers, mensen als Leopold Kohr of E.F. Schumacher, die zelf weer geïnspireerd waren door bijvoorbeeld Gandhi en Tolstoy, hebben ons geleerd dat de ecologische crisis boven al een crisis is van beperkingen, of gebrek daar aan. Moderne economieën floreren door alsmaar toenemende consumptie van schadelijke troep aan te moedigen, en onze hyper-liberale cultuur moedigt ons aan om alles waar we zin in hebben te laten verzadigen in onze jacht naar geluk. Als die jacht ons ongelukkig maakt, dan is dat waarschijnlijk omdat sommige beperkingen nog op slot zitten.
Het konijnenhol induikend realiseerde ik me dat de crisis van beperkingen een crisis is van cultuur, en dat crisis van cultuur een crisis is van geest. Iedere levende cultuur in de geschiedenis, van de kleinste stam tot de grootste beschaving, was gebouwd op een geestelijke kern: een centrale claim over de relatie tussen menselijke cultuur, niet-menselijke natuur en goddelijkheid. Iedere cultuur die standhoudt, vermoed ik, begrijpt dat leven met beperkingen – beperkingen die bepaald worden door natuurwetten, door culturele tradities, door ecologische begrenzingen – een culturele noodzakelijkheid is en een spirituele voorwaarde. Er lijkt één cultuur te zijn die dit allemaal aan z’n laars lapt, en dat is toevallig degene waar wij in leven.
Nu begon ik in de verte iets te zien dat ik jaren eerder had moeten zien: dat de grote, geestelijke paden, het onderwijs van de heiligen, de goeroes en de mystici, en de vaartuigen die gebouwd waren om ze te behouden – vaartuigen die we “religies” noemen – er waren met een reden. Ze hadden ons zelfs iets urgents kunnen vertellen over de menselijke natuur, en wat er gebeurt als onze reikwijdte groter wordt dan ons begrip. G.K. Chesterton verklaarde eens dat, anders dan Marx, irreligie de opium van het volk is. “Waar mensen niet geloven in iets voorbij de wereld,” legde hij uit, “zullen ze de wereld zelf aanbidden. Maar boven al, zullen ze het sterkste ding in de wereld aanbidden.” Daar zijn we dan.
Toen ging ik eindelijk op zoek naar de waarheid. Maar waar die te vinden? Oudsten, heiligen en mystici schitteren deze dagen in afwezigheid. In plaats daarvan wordt ons een bouwpakketspiritualiteit aangeboden, in de uitverkoop in ieder marktstalletje en hippie webportaal in pasteltinten. Een dromenvanger, een Keltisch kruis, een boek over tantra, een drumworkshop, een pakje tarotkaarten met kattenplaatjen en hé, zie daar: Je bent klaar voor je gepersonaliseerde “spirituele” reis. Aan de andere kant zal je geen aanmoediging vinden om iets op te offeren of jezelf te verloochenen en zeker geen geslagen en bloedende god-mens die je oproept om je kruis op te nemen en hem te volgen. Nee, in plaats daarvan zal je de perfecte manifestatie vinden van wat je altijd al wilde: de versterking van je wil, niet de ontbinding ervan. Expressief individualisme vermomd als openbaring, het tastende gebed van een cultuur die geen idee heeft hoe verloren ze is.
Ik wilde iets serieuzers, iets met meer structuur, regels, een traditie. Het kwam zelfs toen niet in me om op om de dominee te vragen. Ik wist dat het christelijk geloof met z’n instructie aan de mens over de Aarde “te heersen en die te onderwerpen” deel was van het probleem. En dus keek ik naar het Oosten. Op mijn veertigste verjaardag trakteerde ik mijzelf op een Zen retraite in de bergen van Wales. Het effect van zeven dagen van gedisciplineerde meditatie in een boerderij zonder elektriciteit was verbazingwekkend. Iets in mij klapte open. De volgende vijf, zes jaar praktiseerde ik Zazen en bestudeerde het onderwijs van de Buddha. Het is overduidelijk waarom Buddhisme in het Westen groeit terwijl het christelijk geloof kleiner wordt: haar metafysische claims komen overtuigend over, en geven – mits goed onderwezen – resultaat, en als traditie is het zelfs ouder dan het christendom. Het is, om kort te gaan, een serieus geestelijk pad, zonder de culturele bagage van de kerk.
En toch. Naarmate de jaren verstreken, bleek Zen niet genoeg. Het was vol compassie, maar het miste liefde. Het miste nog iets anders, en duurde lang voor ik aan mezelf kon erkennen wat het was: ik wilde aanbidden. Mijn tieneratheist zelf zou volkomen ontdaan zijn. Er was iets met me aan het gebeuren, langzaam maar zeker, dat ik niet kon begrijpen maar wel voelen. Het voelde alsof ik zachtjes in een nieuwe vorm werd geplaatst.
Iets was me aan het roepen. Maar wat?
Uiteraard was het niet Christus. Ik had het Nieuwe Testament een aantal keer gelezen, en het meeste van wat ik zag beviel me. Wie kon deze man niet bewonderen en zien dat hij, in de kern, de waarheid sprak. Maar hij was natuurlijk niet gestorven en opgestaan, dat was simpelweg onmogelijk, en zonder dat was het geloof dat om hem heen was gebouwd nonsens. Ik was sowieso een heiden. Ik vond God in de natuur, dus had ik een natuurreligie nodig.
Dat is hoe ik een priester van de heksengoden werd.
De korte versie van het verhaal is dat ik me aansloot bij de locale Wiccagroep. Wicca is een relatief nieuwe occulte traditie, in de jaren vijftig van de vorige eeuw opgericht door de excentrieke Engelsman Gerald Gardner, die beweerde dat hij de overblijfselen had ontdekt van een oude voor-christelijke godinnencultus. Dat was uit z’n duim gezogen, maar de praktijk die hij aan elkaar plakte van oude, ongelijksoortige delen kent merkwaardig veel samenhang, compleet met geheime intitiatierituelen, een wetboek dat alleen handmatig kan worden gekopieerd door geïnitieerde, magische leringen, spreukenwerk, beschermde cirkels en in het hart van dat alles de aanbidding van twee godheden: de grote godin en de gehoornde god. Alle geïnitieerde Wicca’s zijn priesters of priesteressen van deze goden; er zijn geen leken. Mijn groep deed rituelen in de bossen onder de volle maan. Het was leuk, en het zette dingen in gang. Ik ontdekte dat magie echt is. Het werkt. Voor wie het werkt is een ander vraagtuk.
Eindelijk was ik thuis, op de plek waar ik hoorde: in de bossen, een godin aanbiddend onder de sterren. Ik ging zelfs een mantel dragen. Alles leek op z’n plek te vallen. Tot ik dromen begon te krijgen.
Ik wist denk ik eigenlijk wel dat die afgrond nog altijd in me zat – dat wat ik aan het doen was in de bossen, hoe aandoenlijk ook, op een bepaalde manier nog steeds toneelspelen was. Op een nacht droomde ik over Jezus. De droom was levendig en toen ik wakker werd schreef ik op wat ik hem had horen zeggen, en tekende ik hoe hij er uit zag. Waar het op neerkwam was dat hij de volgende stap op mijn spirituele pad zou worden. Ik geloofde dat niet en wilde niet dat het waar was. Maar het beeld en de boodschap herinnerde me aan iets vreemds dat een paar maanden eerder was gebeurd. Mijn vrouw en ik waren uit eten om onze trouwdag te vieren toen ze plotseling tegen me zei: “Jij gaat christen worden.” Toen ik haar vroeg waar ze het in ’s hemelsnaam over had, zei ze dat ze het niet wist; zij had gewoon dat gevoel en moest dat aan me vertellen. Mijn vrouw heeft een bovennatuurlijke gevoeligheid die ze altijd ontkent, en het was niet de eerste keer dat ze zoiets deed. Het schudde me door elkaar. Een christen? Ik? Wat kan vreemder zijn?
Na de droom begon de puzzel in elkaar te vallen. Opeens begon ik overal christenen te ontmoeten. Ze kwamen onverwachts tevoorschijn: vreemden mailden me uit het niets, priesters vroegen me hulp met hun schrijfwerk. Ik vond mezelf terug in gesprekken met vrienden waarvan ik nooit had geweten dat ze christen waren, die daar ineens met me over wilden praten. Een man uit Afrika stuurde me een bericht via Facebook dat God hem in een droom had verteld dat hij me moest bekeren. “Als je God wilt leren kennen,” zei hij, “moet je het boek lezen dat hij geschreven heeft. Je kent het al: het heet natuur.”
Het bleef gebeuren, maanden achter elkaar. Christus aan m’n linkerkant, Christus aan de rechterkant. Het was zenuwslopend. Telkens weer keek ik weg, maar als ik terugkeek was hij er nog steeds. Ik voelde me… achtervolgd? Ik wilde dat het stopte; althans, dat dacht ik. Ik was niet geïnteresseerd in het christendom. Ik was een heks! Een Zenheks om precies te zijn, wat ik behoorlijk stoer vond klinken. Maar ik wist wie er achter me aan zat, en ik was dat het niet klaar was.
Op een avond zat ik in de keuken waar onze heksengroep haar tempel had. We stonden op het punt om naar binnen te gaan voor een belangrijk ritueel. Toen we opstonden voelde ik me ineens doodziek. Ik was duizelig, misselijk en licht in mijn hoofd. Iedereen zag het en begon druk voor me te zorgen toen ik met een bleek gezicht weer ging zitten. Ik had een overweldigend gevoel dat ik de tempel niet binnen moest gaan. Ik voelde me fysiek tegengehouden. Iemand had er een stokje voor gestoken.
Daarna was er geen ontsnappen meer aan. Net als C.S. Lewis kon ik het “het gestage en onverbiddelijke naderbij komen van iemand die ik heel hard probeerde niet te ontmoeten” niet negeren. Hoe lang duurde het voor ik eindelijk met m’n rug tegen de muur stond? Ik herinner het me niet. Ik was bij een concert van de muziekschool van mijn zoon. We waren in een conferentiezaal van een hotel vol met kinderen die klaar zaten om hun muziek te laten horen en ouders die klaar zaten om dat te filmen. Net toen ik naar m’n stoel liep werd ik helemaal overweldigd. Ineens kon ik zien hoe iedereen in de ruimte met elkaar verbonden was, en ik kon zien wat zich in hen afspeelde en in mezelf. Ik werd overweldigd door een enorme en niet uit te leggen liefde, een golf van empathie voor alles en iedereen. De golven bleven komen tot ik niet anders kon dan uit de ruimte wankelen en in een stoel in de hal te ploffen. Alles was onveranderd en alles was nieuw, en ik wist wat er gebeurd was en wie dat had gedaan, en ik wist dat het te laat was. Ik was zojuist christen geworden.
Niets van dit alles is rationeel uit te leggen, en het heeft geen zin om er met me over in discussie te gaan. Het heeft geen zin dat ik met mezelf in discussie ga: na een poosje heb ik het opgegeven. Wat niet wil zeggen dat mijn geloof irrationeel is. Integendeel, hoe meer ik leerde, hoe beter het christelijke verhaal over de wereld en de menselijke natuur resoneerde met mijn ervaring dan de steeds wiebeligere claims van het seculiere materialisme. Uiteindelijk werd ik geen christen omdat ik mezelf daartoe kon overtuigen. Ik werd christen omdat ik opeens wist dat het waar was. De Angelus die riep uit de afgrond is nu stil, omdat de afgrond verdwenen is. Iemand anders bewoont me.
Dit is deel 2 (zie hier deel 1 en deel 3) van een essay van Paul Kingsnorth dat in juli 2020 onder de titel The Cross and the machine verscheen op First Things en met toestemming van de auteur in het Nederlands is vertaald voor Karavaan der Zotten.
Paul Kingsnorth is schrijver, essayist en dichter en leeft met zijn gezin aan de oostkust van Ierland. Iedere twee weken publiceert Paul een nieuw essay op The Abbey of Misrule.
Vertaling: Jasper van der Kolk.