Het kruis en de machine (1): Verpulverend inzicht

De Engelse schrijver en voormalig milieu-activist Paul Kingsnorth besloot om meer naar de natuur te gaan luisteren. Het bracht hem op het Ierse platteland en bij natuurgodsdiensten. Dat het hem ook bij het christelijk geloof zou brengen was wel het laatste waar hij aan dacht. Deel 1 van een drieluik.

Cross against the machine, de Droominee

Europeanen hebben niet alleen de Azteken en de Inca’s onterfd, sinds de 16e eeuw zijn we onszelf aan het onterven, zonder ophouden.
– John Moriarty

Een bloedeloze mythe houdt geen stand.
– Geoffrey Hill

We moeten vijftien of zestien geweest zijn toen we het gastenboek van de kerk ontdekten. Het was een oude kerk, middeleeuws misschien, en ik kwam er met mijn schoolvrienden langs als we naar de stad gingen. Ik weet niet wat ons bezielde om naar binnen te gaan; het kan mijn idee geweest zijn. Ik heb altijd van oude kerken gehouden. Lange tijd vertelde ik mezelf dat ik hield van het gevoel van geschiedenis of architectuur, wat in zekere zin waar was. Zoals de verteller in Philip Larkin’s gedicht “Church Going”, ging ik iedere kerk binnen die ik tegenkwam, en stond daar “in ongemakkelijke eerbied… me afvragend wat ik er zocht”, aangetrokken door het gevoel dat dit “een serieus huis was op een serieuze aarde”. Overduidelijk was er geen God, maar desalniettemin: de stilte van een kleine kerk in Engeland had een klasse die nergens anders te vinden was.

Dit bezoek was minder serieus. Een vijftienjarige jongen met z’n schoolvrienden kon onmogelijk zijn interesse tonen in doksalen 1. Graag zou ik zeggen dat het iemand anders idee was om in het gastenboek te schrijven. Anderen hadden er dingen in geschreven als “wat een prachtig gebouw” en “ik ervaar een indrukwekkend gevoel van vrede.” Maar een man moet nooit liegen over zaken die de ziel betreffen. Ik was het die de balpen nam en schreef: “IK ZAL U EN AL UW WERKEN VERNIETIGEN, HAHAHA,” en ondertekende het met “SATAN.” Een paar dagen later kwamen we terug en deden het weer: “STERF, NAZAREENER! DE OVERWINNING IS AAN MIJ!” Ik vermoed dat we de Omen-films hadden gekeken. Wekenlang gingen we hiermee door, ons afvragend wanneer we gepakt zouden worden. Dat gebeurde nooit. Op een dag ontdekten we dat al onze opmerkingen waren weggetypext en de pen was verdwenen. De pret was over. Toen gingen we maar naar de videotheek. 

Meer dan dertig jaar later, in de vroege lente van 2020, las ik de autobiografie van de Ierse filosoof John Moriarty en volgde ik het nieuws over een of ander virus dat zich kennelijk verspreidde in China. Moriarty’s boek heet Nostos – thuiskomen – en zoals al zijn werk is het onmogelijk om samen te vatten omdat het minder een verhaal is dan een mythe. Een van de rode draden is, echter, hoe Moriarty het simpele overtuigende christelijke geloof van zijn jeugd op het Ierse platteland opgaf en naar Canada vertrok om academicus te worden. Om vervolgen minstens zo gedesillusioneerd te raken over het lege rationalisme dat de postmoderne intellectuele cultuur kenmerkt. Er miste iets. Was het Ierland? Moriarty hing zijn academische carrière aan de wilgen en verhuisde terug naar de bergen van Connacht. Hij had zijn geloof verloren in de wetenschap, in het denken op zichzelf, in een tijd die zijn mensen had onterfd. Maar zelfs thuis miste een stukje van de puzzel. 

Op zoek naar wat het ook was, klapte Moriarty op een nietsontziende persoonlijke crisis. Op een dag kreeg hij, lopend door de bergen, een mystiek visioen dat zijn wereld in stukken brak. “In een ogenblik,” schreef hij, “was ik geruïneerd”. Het leek alsof hij in een diepe afgrond keek waar al zijn verhalen als stof op de grond lagen: “Ik was niet doorgelaten naar de hemel maar naar een sterrenloze leegte zonder vader.” Jarenlang, schreef hij, was hij bezig met “een oprechte zoektocht naar de waarheid, niet zozeer een waarheid die je uit kunt spreken, maar een waarheid waaraan ik me zou kunnen overgeven.” Nu realiseerde hij zich, met een afschrikwekkende onafwendbaarheid, dat er maar één verhaal was dat kon bevatten wat hij had gezien, dat maar “één gebed groot genoeg was.” Hij was, schreef hij, shattered into seeing – “verpulverd tot inzicht”. Of hij het leuk vond of niet, hij was christen geworden. 

Een waarheid waar ik me aan zou kunnen overgeven. Ik legde het boek neer. Ik wist niet goed waarom, maar Moriarty’s verhaal had me door elkaar geschud. “Hoe vreemd!”, had hij geschreven. “Het christelijk geloof dat mij zinnig voorkomt.” Op de een of andere manier begon de manier waarop hij het verhaal vertelde – de evangeliën verwevend met het boek van Job, de Mahabharata 2, de Pali canon van de Buddha 3, de volksverhalen uit Ierland, de gedichten van Wallace Stevens – mij ook zinnig voor te komen. Wat was hier aan het gebeuren?

“Het verhaal van het christelijk geloof,” schreef Moriarty, “is het verhaal van de rebellie van de mens tegen God.” Ik had nog nooit zo over die oude, versleten religie gedacht. Nooit een aanleiding voor gehad. Maar nu ik het deed kon ik voelen dat er iets gebeurde – een soort innerlijke verschuiving, een bij elkaar komen van eerder losgeraakte delen die voor elkaar bedoeld waren om te te passen, ook al had ik het nooit geweten, in een stil, onbreekbaar geheel.

Een waarheid waar ik me aan zou kunnen overgeven. Wat was deze innerlijke afgrond, deze ruimte die jaren leeg was geweest, die ik had geprobeerd te vullen met alles van seks tot beroemdheid tot tot politiek tot kenshō 4, en waarom klinkt er nu iets als een verre Angelus 5 van over de westerse zee?

Want het ding wat ik zeer vreesde is over mij gekomen
En dat waar ik bang voor was is me gebeurd

Er was iets met me aan het gebeuren. En het beviel me niets. 

Stedelijk Engeland in de jaren tachtig was niet bepaald een geestelijk rijke omgeving. Tijdens mijn opgroeien zette mijn familie nooit een voet in een kerk, wat mij prima uitkwam. Het meest dichtbij serieuze religie kwam ik waarschijnlijk door mijn beste vriend, die uit een Pakistaanse familie kwam. Hij had de Haji naar Mecca gedaan, vastte met Ramadan en deed alle andere dingen die moslims doen en waar ik bijzonder weinig van wist. Dit was voor de tijd dat de islam een politieke bliksemafleider werd en iedereen de behoefte kreeg om er allerlei meningen over te hebben. Alles wat ik wist was dat mijn vriend dacht dat religie echt was, wat vreemd en erg on-Engels leek. Wij in het Westen waren bijgeloof immers al lang ontgroeid. 

Toch leek de religie van mijn vriend gevuld met een soort levende energie. Hetzelfde kon niet gezegd worden van het christelijke geloof dat, toen ik klein was, op papier nog altijd de nationale godsdienst was. In mijn kindertijd zong ik hymnes, luisterde naar bijbelverhalen bij de dagopening door de leerkracht, en speelde met een theedoek om mijn hoofd in het kerstspel. Ik kende het Onze Vader uit mijn hoofd. Of ik het leuk vond of niet, als kind werd mij de samenvatting van het christelijke verhaal geleerd – het verhaal dat mijn land duizenden jaren had gevormd. Ik besefte me niet dat mijn land op geestelijk krediet loopt, en de termijn bijna ten einde is.

Er waren toen twee smaken van het christelijk geloof die ik beide probeerden te vermijden. De ene smaak was die van de muffe oude Church of England. Die kwam je tegen als je naar een trouwerij of begrafenis ging, of als een dominee uitgenodigd was om een verhaal te houden op school. De dominee was een wat Victoriaans figuur 6, een oudere man met verfijnde manieren die z’n best deed om in een uitstervende taal te praten met een generatie kinderen die vooral geïnteresseerd zijn in ZX Spectrums 7. De Victoriaanse dominee zou levenslessen delen namens een man die tweeduizend jaar geleden leefde en wiens beeldspraak net zo goed van Mars had kunnen komen: wijnpersen, vissersboten, meesters en dienaars, maagden. De essentie lijkt nog het beste samengevat door Douglas Adams in de Hitchhiker’s Guide to the Galaxy, die ik veel liever las dan naar die dominee te moeten luisteren: “Een man was aan een boom gespijkerd omdat hij zei hoe mooi het zou zijn als we voor de verandering eens wat aardiger voor elkaar waren.”

De tweede smaak was een hippe dominee. Anders dan z’n voorganger was de hippe dominee ingeplugd in de tijdgeest. Hij wist dat we in plaats van te fietsen door de mist naar de Heilige Mis naar The Young Ones keken en Manic Miner speelden. En hij stond aan onze kant. De hippe dominee had een getrimde baard, droeg een spijkerbroek en zong populaire liedjes over Jezus als vriend, an gaf ongemakkelijke preken in gewonemensentaal waarin bijbelverhalen werden gelardeerd met verwijzingen naar East Enders of Dallas of nummers van Michael Jackson. Ondanks zijn goede bedoeling was de hippe dominee veel erger dan de muffe dominee. De Victoriaanse preken waren tenminste niet van deze wereld, zoals religie bedoeld is. Als we popcultuur wilden, en dat wilden we, waren we beter af met het echte ding, het ding zonder Jezus dus.

Ik had dus geen reden om te kijken naar religie in het algemeen of het christelijk geloof in het bijzonder. Mijn moslimvriend had een geloof dat hem was doorgegeven door zijn familie en vormde overduidelijk het hart van hun wereldbeeld. Aan mij was niets vergelijkbaars gegeven, en al was het wel, dan zou het ondermijnd zijn door het bredere culturele verhaal. Op school gaf men misschien nog het verplichte godsdienst, maar de tijd doceerde een ander geloof: Religie was niet relevant. Het was autoritair, bijgelovig, het was wankele protowetenschap 8. Het was de diefstal van onze vrije wil door machthebbers die ons wilden controleren door sprookjes te vertellen. Het onderdrukte vrouwen, homo’s, atheïsten en ieder ander die ongehoorzaam was aan haar irrationele vereisten. Na de Verlichting hadden vrije samenlevingen haar boeien afgeschud, en hoe hard ook de twee soorten dominees het tegen probeerden te houden, was religie met dank aan de vooruitgang en het verstand haar hoognodige dood aan het sterven.

Et cetera.

Nochtans bevatte het verhaal genoeg waarheid om als brandstof te dienen voor het vuur van mijn intellectuele woede als Dawkins-achtige tienerathetheïst die ik later werd. Mensen waren namelijk uit vrije keuze weggelopen uit de kerk, en niet alleen omdat ze seks voor het huwelijk wilden. De boodschap leek irrelevant. Door heel Europa was de exodus gaande. Corrupt, vermoeid en plotseling krachteloos, het christelijk geloof in het Westen was stervende. En waarom ook niet? Ik had er niets relevants in gezien. Waar was het mysterie? Waar was de beloofde verbinding met God? Wie was deze God sowieso? A man in de wolken met een boek vol regels? Het was de hoogste tijd om door te schakelen.

Ik wist toen niet dat het christelijke verhaal het verhaal is van onze rebellie tegen God. Ik wist niet dat ik door mee te doen met de rebellie, deel werd van het verhaal, of ik het wilde of niet. Ik wist ook niet waarom christenen trots als de grootste zonde zien. Ik wist alleen dat ik een strak betoog kon opbouwen over de onrechtvaardigheid in die wereld die door deze “God” gemaakt was, en de achterlijkheid van wonderen, opstandingen en maagdelijke geboortes. Ik wist dat ik slimmer was dan alle mensen die dit soort onzin geloofden, en met plezier vertelde ik ze dat.

Ik bleef lege kerken bezoeken. Ik vertelde het alleen aan niemand.


Dit is deel 1 (zie hier deel 2 en deel 3) van een essay van Paul Kingsnorth dat in juli 2021 onder de titel The Cross and the machine verscheen op First Things en met toestemming van de auteur in het Nederlands is vertaald voor Karavaan der Zotten.

Paul Kingsnorth is schrijver, essayist en dichter en leeft met zijn gezin aan de oostkust van Ierland. Iedere twee weken publiceert Paul een nieuw essay op The Abbey of Misrule.

Vertaling: Jasper van der Kolk.


Paul Kingsnorth
  1. Een vaak mooi vormgegeven scheiding in de kerk tussen het schip en de plek waar de priester zaten
  2. Een omvangrijk verhaal dat aan de basis staat van het hindoeïsme
  3. De enige nog bestaande vroeg-boeddhistische verzameling van toespraken van de Boeddha
  4. De stap naar verlichting in het Zen-boeddhisme
  5. Een katholiek gebed dat van oudsher driemaal daags gebeden wordt
  6. Victoriaanse tijdperk was het tijdperk van koningin Victoria in de 19e eeuw, de tijd van de Pax Britannica en dus van vrede en voorspoed
  7. Spelcomputer uit de jaren tachtig
  8. Wetenschap toen er nog geen wetenschap was