God op straat in Amsterdam

Ik maakte in de wandeling in Amsterdam. Sodom en Gomorra zeggen sommigen. De meest liberale stad van de wereld zeggen anderen. De anti-kerk, sombert Jacques Ellul in De grote stad. Voor mij is Amsterdam vooral de stad waar ik woon.

En God ook.

Het klopt. God is hier niet bepaald het gesprek van de dag. Het aantal christenen dat mijn kinderen op school is tegengekomen is op een hand te tellen. En als we naar een kerk gaan komen de meeste bezoekers van buiten de stad.

Maar vergis je niet: Gods Koninkrijk is nabij, kwam Jezus ons vertellen. Altijd en overal. En dus ook in de goddeloze stad. Ik woon er al meer dan twintig jaar en kan het dagelijks met m’n eigen ogen zien.

Niet als ik gewoon een beetje om me heen koekeloer natuurlijk. Dan zie ik gehaaste mensen op dure fietsen. Ik zie fitte lijven hardlopen in het Vondelpark en mooie jurkjes op het terras. Ik zie de Zuidas indruk wekken en hoor ’s avonds het gebonk van festivals in de verte.

Nee, ik zie het pas pas als ik kijk. Met dezelfde ogen als waarmee de volstrekt gestoorde en even briljante profetische geest William Blake zag, toen hij zei:

To see a World in a Grain of Sand
And a Heaven in a Wild Flower
Hold Infinity in the palm of your hand
And Eternity in an hour

Gelovend leven betekent radicaal anders leren kijken. Als ik als gelovige zie met aardse ogen zie ik wat iedereen ziet. De gelovige heeft te leren om in alles eerst het Koninkrijk te zoeken. Ook in hoe je kijkt. En dan door de dingen heen te kijken. Als een kunstenaar. En hup, door de klerenkast Narnia in te struikelen.

Want in Hem leven wij, zei Paulus midden in Athene waar omstanders hem met gefronste wenkbrauwen aanhoorden, in Hem bewegen wij ons, in Hem bestaan wij. Ook, of misschien wel juist, in de stad.

Ik onderbrak mijn wandeling voor een broodje haring op een bankje op de Albert Cuyp. Om me heen slenterenden mensen. Voor me deze boom. Die daar maar een beetje stond te staan. Alsof hij zei: ‘Ik ben er gewoon hoor’. Of mensen me nu zien of niet – ik geef schaduw, zuurstof en schoonheid. En dat doe ik iedere dag, weer of geen weer, jaar in jaar uit. Net als de God die je kunt negeren, vervloeken of kruisigen – maar die blijft liefhebben.

Ik loop verder richting het Museumplein. Kijk, de tunnel onder het Rijksmuseum. Het donker zijn de de drie dagen Godverlatenheid waar Jezus zich aan overgaf. En drie dagen later uitbrak, toen de steen werd weggerold, aan het eind van de tunnel. Ik ben die fietser. Het donker is er. Maar ik weet waar mijn reis eindigt. Het einde staat vast. En het licht valt nu al op mijn gezicht.

Een muzikant zingt verderop aan de drukke Jodenbreestraat zijn liefdeslied voor wie het horen wil. Voor bijna niemand dus. En ook voor wie het niet horen wil. De muzikant zingt omdat dat is wat een muzikant doet. Net als de Geest die waait, omdat dat is wat de Geest doet. Iedere dag weer, door de hele stad.

Zie daar, iemand als ik. Zich voor het pontje over het IJ druk makend over iets wat op de keper beschouwd natuurlijk Volkomen Onbelangrijk is. Maar Iemands oog valt op hem. Hij verandert van een molecuul in een gezicht. Van een radartje in een mensenkind. Waar Iemand niet ophoudt om over te zeggen ‘jij bent mijn geliefde, in jou vind ik vreugde’.

Ik mocht een foto nemen van deze dakloze bij het Spui, bij de ingang van de Krijtberg. Ik kwam net uit de mis van de Jezuïeten. Er was niks aan. Maar misschien kon ik God al die tijd al buiten ontmoeten. Op de stoep. God is daar waar de verschoppelingen zijn, de stemlozen. God staat altijd aan de kant van de machteloze. En daar zijn er genoeg van in de stad.

Terug in De Pijp: het evangelie. God kwam de mens teruggeven wat hij was kwijtgeraakt: vrijheid. Weg met dat tuigje. En zo is het leven van de gelovige in de stad. Als zwabberend leren fietsen. Met een vader achter je. Die je laat gaan. Vol vertrouwen. En er blij blijft. Wat deze burgemeester niet kon.

Weer thuis. Inmiddels is het gaan regenen. Kijk naar deze Amsterdamse duif, zegt Jezus. Hij belichaamt het vertrouwen waar jij voor geroepen bent. Want hoe hoog de vogel ook vliegt en hoeveel hij ook ziet: de dag van morgen ziet hij niet, zegt Kierkegaard. Hij is dan ook nooit onrustig. De mens kan proberen met een trein te reizen sneller op een verre bestemming te zijn. Omdat een vogel de dag van morgen niet kent, komt hij vandaag altijd aan waar hij vandaag moet zijn, hoe ver zijn uiteindelijk bestemming ook is.

En zo kan ik nog wel even doorwandelen. Laat je niks wijsmaken. Gods Koninkrijk is nabij. Kijk en zie.

Jasper studeert aan de Academie voor Psychotherapie, heeft in Amsterdam zijn eigen praktijk en speelt tot zijn spijt geen rugby.