Hieronder volgt een tekst in de vorm van een toespraak van Søren Kierkegaard (1813-1855), zwaar ingekort en samengevat, over Navolging. De toespraak is geschreven in 1851, in een tijd dat Kierkegaard meer en meer teleurgesteld raakt in de ‘gevestigde kerkelijkheid’. Maar ook in onze tijd heeft hij veel te zeggen over Navolging. Zo geeft hij lezers van een Karavaan die ‘Jezus volgt als de storm opsteekt’ een prikkelende gedachte mee: het niet alleen moeilijk om Jezus na te volgen als de storm opsteekt, maar als je Jezus volgt, dan ontstaat er juist daardoor een nieuwe storm, die alles met lijden te maken heeft.

Gebed
Heer Jezus Christus, niet om ons te plagen hebt u gezegd: ‘Niemand kan twee heren dienen’, maar om ons te verlossen. Help ons daarbij, u die zowel het Voorbeeld bent als de Verlosser. Als degene die streeft haast bezwijkt onder de druk van het Voorbeeld, dan heft u hem als Verlosser weer op. Maar tegelijk blijft u ook weer het Voorbeeld aan wie hij in zijn streven moet vasthouden.
‘Niemand kan twee heren dienen’, zegt het evangelie, ‘je kunt niet God dienen, én de mammon’. Maar als je om je heen kijkt, lijkt dat heel goed te kunnen; miljoenen mensen doen het! Schuilt alle menselijk wijsheid dan ook niet juist in die heerlijke gulden regel: niet teveel van het goede, alles met mate, in het zowel-alsook, van beide een beetje? Is dat onvoorwaardelijke van het evangelie niet juist waanzin? Worden we daar niet onder verpletterd, terwijl we toch juist opgetild zouden moeten worden?
Zo redeneert ‘de verstandigheid’, maar die verstandigheid is in feite opstand tegen het christendom, tegen het onvoorwaardelijke. Nu is die verstandigheid is ook wel zo verstandig om dat in eerste instantie niet al te hard te roepen, maar ze sluipt wel binnen en verteert beetje bij beetje dat waar het echt om gaat. Bij die verstandigheid hoort ook een bepaald soort menswetenschap, die vooral benadrukt hoe wij nu eenmaal zijn en hoe de tijden zijn. Dat soort natuurwetenschappelijk statistische praat ziet menselijke zedelijkheid als natuurproduct. Maar hoe wij mensen behoren te zijn, wat de eis van God is, wat idealen zijn: daarnaar wordt minder gevraagd, naarmate de verstandigheid groter en groter wordt.
Er zijn tijden geweest dat men het christendom misbruikt heeft om de wereld bang te maken; maar nu zijn de tijden omgekeerd en tracht de wereldse verstandigheid het christendom bang te maken en zij maakt de dominees wijs dat dezen, om nog mee te mogen praten, acteurs en voordrachtskunstenaars moeten zijn, niet meer en niet minder – ach, en velen van hen hebben dat in het geheel niet nodig, zij zijn daartoe maar al te makkelijk te verlokken.
‘Niemand kan twee heren dienen’. Er is er maar één die die eis onvoorwaardelijk heeft vervuld, en dat is Hij die hem uitgesproken heeft. Daarom gaan we hebben over:
Christus als voorbeeld
Of
Niemand kan twee heren dienen
Het leven van Christus drukt van het begin tot het einde uit dat hij slechts één Heer diende, én het laat zien dat dat de aandacht trekt, vooral omdat wij niet kunnen dulden dat er iemand is die zo leeft.
Om te beginnen laat hij zich geboren worden in armoede en geringheid, als ‘onecht’ kind, dat eigenlijk niet aan een familie toebehoort. Wel schijnt er een hemels (sterren)licht over deze geboorte, maar dat is nou typisch voor het christelijke: het plaatst de tegenstellingen bij elkaar, en laat de heerlijkheid kenbaar worden in de vernedering. Het verstand zou zeggen: doe nou maar een beetje normale familie, en laat die ster maar zitten, maar zo is het christelijke niet. Vervolgens vlucht die zogenaamde familie naar het buitenland en heeft het kind ook geen vaderland meer. Over zijn kinderjaren en jeugd weten we bijna niets, maar wel dat hij op twaalfjarig leeftijd bij een bezoek aan de tempel uit het zicht van zijn ouders verdwijnt (zelfs ook die geborgenheid verlaat hij) en heel duidelijk maakt dat hij slechts één Heer dient.
Volwassen geworden, blijft hij -naar wereldse maatstaf- ook niets: hij werkt niet en hij bezit niets. Als je iets wilt worden in deze wereld is dat niet slim.
Hij behoorde bij niets en bij niemand, was in armoe een vreemde in deze wereld, hij had geen ligplaats en zelf nog geen steen om zijn hoofd op te leggen. Zoals de rechte lijn slechts op één punt de cirkel raakt, zo was hij in de wereld en toch buiten de wereld, slechts één Heer dienende.
In plaats van stil te leven betreed Christus dan het toneel van de mensheid. Hij weet dat hij één Heer te dienen had, en hij weet dat dat de aandacht zal trekken. Hij beseft ook dat die aandacht voor hem lijden betekent, maar hij trekt zich niet terug. Hij weet dat hij onvermijdelijk in botsing gaat komen met de wereld, die niet zal rusten voordat ze hem smadelijk aan zijn eind kan brengen.
Het kleine land waarin hij optreedt is op de gebruikelijke manier in tweeën gedeeld. Er zijn machtigen en er is de massa, en beiden houden hem in de gaten. Hij hoort zeker niet bij de machtigen, maar die hadden wel goed door dat hij een macht is. Hij hoort eerder bij de massa en daar wordt hij weliswaar door een aantal mensen bewonderd, maar dat is bewondering van het soort dat snel ophoudt als er geen persoonlijk voordeel mee te behalen valt.
Dat Christus ervoor kiest om onvoorwaardelijk niets te zijn in deze wereld, betekent ook dat hij zich realiseert dat hij degenen die hem echt liefhebben menselijkerwijs ongelukkig gaat maken. Hij weet dat zijn aanwezigheid het kwaad aan het licht gaat brengen, dat het een afstand schept tot de wereld waar hij zijn geliefden niet voor kan behoeden.
Hij brengt tot uitdrukking dat zijn rijk niet van deze wereld is – en dat doet hij midden in de wereld. En die wereld ziet maar één mogelijkheid om van hem af te komen: ze beroept zich op ‘God’. ‘Met God aan onze kant zullen we de aanval op hem openen! De juiste weg is gevonden: Hij bespot God!’
En als de wereld in de loop van het proces tegen hem de kans krijgt om te kiezen voor hem of een rover, kiest ze voor de rover. Want ze heeft wel door dat Christus hen op een nog veel gevaarlijker manier van zaken berooft. Hij stal niet het geld van de rijke, nee – hij ontneemt ons de voorstelling van wat het betekent geld te bezitten. Hij is geen lasteraar, die mensen hun eer en aanzien ontneemt, nee, hij ontneemt ons de inbeelding van wat menselijke eer en aanzien eigenlijk zijn.
En zo wordt hij veroordeeld en gedood als een godslasteraar – omdat hij maar één Heer wilde dienen. De menselijke wetgeving en de algemene veiligheid vereisen het. Laat het een waarschuwing zijn voor wie hem wil navolgen…
Maar om de zaak voor ons mensen niet meteen al te angstig te maken, leidt Jezus onze aandacht af van zichzelf en richt die op ‘de lelie en de vogel’. Van hen kunnen we leren over het dienen van die ene Heer. Van hen kunnen we leren dat we bezig mogen zijn en hard mogen werken terwijl we tegelijk weten dat wij niet degenen zijn die het werk doen. God is de grote Voorzienige en heel de wereld is zijn voorraadkamer.
Vervelende mensen zijn ooit op de vervelende gedachte gekomen om van de hele wereld een groot pakhuis te maken, om op die wijze zonder God te kunnen leven. Dat is zielige na-aperij. Hoe vergenoegd vliegt de vogel niet rond, zonder te zaaien en te oogsten, of in schuren te verzamelen.
God geeft ons voldoende te doen, maar we moeten beseffen dat hij het uiteindelijk zelf is, die aan het werk is. Maar is dat geen nare gedachte? Helemaal niet! Stel je eens een kind voor, dat er later achter komt dat niet hij een wagentje duwde toen hij klein was, maar dat moeder dat eigenlijk deed zonder het hem te laten merken. Dat kind zal zich niet bedrogen voelen, maar dankbaar zijn voor de liefde van zijn moeder, die hem wilde helpen en plezier wilde laten hebben.
Maar stellen we het nu niet al te luchtig voor, wordt navolging zo niet zoiets als een grap? Zeker niet! Laat je niet van de wijs brengen door het poëtische van de lelie en de vogel. Navolging is handelen en dat handelen gaat altijd met lijden gepaard. Want als je het echt waagt om in concrete situaties in navolging van Christus te handelen, dan pas je niet meer zomaar in deze wereld. Dan komen er botsingen. Je komt dan in een spanning waarin je het maar op één manier volhoudt en dat is door volledig vertrouwen.
De geschiedenis laat zien dat we als mens maar al te graag uit die spanning vandaan willen. Zo hadden de middeleeuwen bijvoorbeeld wel door dat er gehandeld moest worden, maar zij verdwaalden helemaal in ‘goede werken’. Toen trad Luther op, die duidelijk maakte dat die weg alleen maar leidde tot meer angst en strengheid. Maar Luther heeft de navolging niet afgeschaft! Luthers eigen leven en het lijden dat hij moest ondergaan maken dat wel duidelijk. Er zijn echter genoeg mensen gekomen, die zich graag op Luther beroepen, die dat wel hebben gedaan.
Zo wil het christendom van deze tijd wil aan de navolging ontkomen door vooral veel na te denken over het geloof. De objectieve leer, de doctrine, het bevechten van de twijfel, dat zijn we gaan aanzien voor christendom en de professor is dan wel zo ongeveer de meest ware christen. We kunnen er nauwelijks verder naast zitten. Maar ook als we beseffen dat het om handelen gaat en dat daar lijden bij komt kijken, kunnen we de plank nog heel erg misslaan. Juist als we het lijden ervaren, kunnen we het volharden daarin zomaar als een verdienste gaan zien. En Luther had volkomen gelijk door elke vorm van verdienste tegenover God radicaal af te wijzen.
Als ons iets niet bevalt is het die radicaliteit, en dus leggen we vaak gewoon de lat wat lager. Alsof de leerlingen die op school onder de maat scoren gewoon een nieuwe groep beginnen waarin ze het plotseling heel goed lijken te doen! Zo heeft de burgerlijkheid de navolging afgeschaft. In plaats daarvan wordt de maatstaf dat je net als alle mensen bent, en als je dan een klein beetje beter bent, ben je al geweldig. Zo verdwijnt al snel alle begrip van wat christen worden nu eigenlijk is. Er wordt nog volop gekletst over genade, verlossing en verzoening, maar dat is net zo belachelijk als dat een kind het pak van zijn vader heeft aangetrokken.
Het meest voorkomende christendom is: een werelds leven, dat meer uit verstandigheid dan omwille van een goed geweten zware vergrijpen vermijdt en dat op listige wijze steeds op zoek is naar genot, met af en toe een vrome stemming tussendoor.
Christen worden draait om echte zelfverloochening, en die wordt nooit op een zichtbare manier beloond. Als iets op zelfverloochening lijkt en in het uitwendige wordt beloond, dan komt aan het licht dat het toch alleen maar pientere berekening is geweest. Christendom is heel iets anders dan wereldse pienterheid. Het onvoorwaardelijke kan zich nooit laten gelden door concessies en verzachtingen, want dan is het niet meer het onvoorwaardelijke.
Ik, Kierkegaard, beweer overigens niet dat ik dat in de praktijk weet te brengen, maar dat neemt niet weg dat ik vind dat het wel gezegd moet worden. Er moet op de navolging worden gewezen, en er moet gezegd worden dat het christendom, door het als leer op te vatten, louter verwarring is geworden.
Want het is zeker dat de Verlosser van de wereld, Onze Heer Jezus Christus, geen leer in de wereld heeft gebracht en nooit heeft gedoceerd, maar als ‘voorbeeld’ ‘navolging’ heeft geëist en met zijn ‘verzoening’ zo mogelijk alle angst uit de ziel van de mens heeft verdreven.
De bewerking van deze tekst is van de hand van Geert Jan Blanken, auteur van onder meer Kierkegaard in gewone taal en op speciaal verzoek voor Karavaan der Zotten gemaakt.